Gezondheid 21 maart 2000

Paniekaanval voor
de Coentunnel

Door W. van Hengel
In de file kreeg ze haar eerste paniekaanval. Een gevoel te stikken joeg haar naar de vluchtstrook voor de Coentunnel. Ze sprong uit de auto, waarna ze tot verbazing van andere automobilisten haar bovenkleren losrukte. „Het bizarre van de situatie drong echter niet tot haar door. Ze was volkomen in de ban van de angst. Angst om te stikken, om te sterven. Gelukkig hebben we haar met een goede behandeling kunnen helpen.”

Psychiater dr. Bram Bakker kan zich de dame in kwestie nog goed herinneren. Ze was een van de patiënten die meededen aan zijn promotieonderzoek naar paniek- en angststoornissen. Tijdens een proef in het Academisch Ziekenhuis van de Vrije Universiteit, waarbij ze het stresshormoon adrenaline via een infuus kreeg toegediend, deed zich opnieuw een paniekaanval voor en herhaalde zich het snelwegscenario. „Ze trok het infuus uit haar arm en rukte haar bovenkleding los, waarbij de knopen in het rond vlogen. Pas na een minuut of vijf kwam ze weer een beetje bij haar positieven. Praten met haar was tijdens de aanval onmogelijk. De vrouw had een waas voor haar ogen en was onbereikbaar.”

Maximum aan angst
Mensen met een paniekstoornis zijn volgens Bakker tijdens een aanval niet of nauwelijks gerust te stellen. Zo'n aanval kan zich binnen tien minuten opbouwen vanuit het niets tot een maximum aan angst. „Ze komen bijvoorbeeld in volslagen paniek met de auto naar de eerste harthulp gescheurd en zijn bang te zullen sterven, omdat ze zeker denken te weten dat ze een hartaanval hebben. Als de cardioloog na gedaan onderzoek uitlegt dat er niets aan de hand is en dat alleen de hartslag wat onregelmatig is, horen zulke patiënten niet dat alles oké is, maar alleen dat hun hartslag onregelmatig is. Dat bevestigt hen in hun angst dat er toch iets mis is. Daar focussen ze zich op.”

Dat mensen met een paniek- of angststoornis niet bij een psychiater maar bij een cardioloog terechtkomen, is volgens Bakker niet verwonderlijk. „Er is niet alleen een intense angst om gek te worden, de controle te verliezen of te sterven. Een aanval kan ook gepaard gaan met lichamelijke verschijnselen zoals hartkloppingen, transpireren, trillen, ademnood en hyperventilatie, pijn op de borst, misselijkheid, duizeligheid of koude rillingen. Zulke symptomen kunnen zich ook voordoen bij een hartaanval.”

Praten tijdens een angstaanval heeft volgens Bakker nauwelijks zin. „Je kunt deze mensen niet goed bereiken. Ze kunnen zich later vaak ook weinig meer herinneren van wat zich tijdens de aanval heeft afgespeeld.”

Op de vraag waarom de Amsterdamse dame plotseling een paniekaanval kreeg in de file voor de Coentunnel moet Bakker het antwoord schuldig blijven. „Dat weten we niet. Er zijn ook mensen die midden in de nacht angstig ontwaken. Waarom paniekaanvallen zich vaker voordoen in drukke winkels, het openbaar vervoer, in files of in tunnels, weten we ook niet.”

Zo'n 30 procent van de Nederlanders, ook veel ouderen, kampt met angststoornissen. Voor de paniekstoornis ligt dat op 5 procent. Die kwaal heeft echter een wisselend verloop. Sommige mensen hebben er één keer in het leven last van, anderen meer keren en weer anderen hebben er permanent mee te maken. Bakker schat dat momenteel zo'n 2 tot 3 procent van de bevolking lijdt aan een paniekstoornis. „Dan heb je het dus over zo'n 300.000 tot 500.000 Nederlanders.”

Huisartsenpraktijken
De Amsterdamse psychiater houdt geregeld lezingen voor huisartsen en vraagt hen dan of ze zulke mensen in hun praktijk kennen. De gemiddelde huisartsenpraktijk ligt qua omvang tussen de 2400 en 3000 patiënten. Dat betekent dat elke huisarts gemiddeld tussen de vijftig en honderd patiënten met paniekstoornissen in zijn praktijk heeft. „Toch kennen ze er meestal maar enkelen. En dat is ook wel begrijpelijk. Deze patiënten komen niet in de spreekkamer met de mededeling dat ze een paniekstoornis hebben, want dat weten ze niet. Wel vertellen ze dat ze bang zijn dat er iets mis is met hun hart, dat ze last hebben van hartkloppingen en tintelende vingers. Vervolgens vragen ze de dokter om onderzoek van hun klachten.”

Als de medische molen gaat draaien en dan blijkt dat er niets aan de hand is, veranderen de acute klachten van deze mensen volgens Bakker vaak in een chronisch getob over hun lichamelijke toestand en gaan ze niet zelden 'shoppen' in het medisch circuit.

„Ik doe momenteel onderzoek in Leiden onder patiënten die bij de cardioloog zijn geweest voor pijn op de borst, maar waarvoor deze specialist geen verklaring kan vinden. Bij die mensen zijn vaak heel ingrijpende onderzoeken gedaan, tot en met een hartcatheterisatie. Uit mijn onderzoek blijkt dat er bij velen helemaal geen sprake is van hartklachten, maar van een paniekstoornis.”

Om te voorkomen dat zulke patiënten bij de verkeerde specialist terechtkomen, vindt Bakker dat huisartsen beter moeten leren patiënten met een angststoornis te herkennen. „Als uitgebreid lichamelijk onderzoek niets oplevert, zou de dokter eens aan een angststoornis moeten denken. Dus een aandoening van het hoofd in plaats van het hart. En dan niet in de trant van: het zal wel psychisch zijn, dus het valt wel mee. Nee, een paniekstoornis moet je als arts voluit serieus nemen. Het gaat om een echte ziekte.”

Bakker is niet bang dat huisartsen miskleunen en een hartziekte over het hoofd zien. „Het gaat bij paniekstoornissen meestal om patiënten die tussen de twintig en de veertig jaar oud zijn als de klachten zich voor het eerst voordoen. Dat is niet de categorie die de meeste hartklachten heeft. Als lichamelijk onderzoek dan niets oplevert, kun je met enkele gerichte vragen vrij gemakkelijk achter de echte kwaal komen.”

Behandeling
Als huisartsen de aandoening herkennen, kunnen ze patiënten met angststoornissen behandelen met de moderne antidepressiva. De resultaten zijn heel goed, zelfs beter dan bij een depressie.

Bakker: „Twee van de drie mensen raken met zo'n pil van hun klachten af. Na zes tot negen maanden kan de behandeling worden afgebouwd. In die periode komen patiënten tot rust en kunnen ze met goede literatuur en oefentherapie het vermijdingsgedrag (zie kader) doorbreken. Je laat mensen dingen doen die ze niet meer durven, maar wel graag zouden willen doen. Daarbij begin je met weinig angst inboezemende situaties. Langzaam bouw je de moeilijkheidsgraad op. Door dingen weer op te pakken en zich te begeven in voor hen bedreigende situaties, kunnen mensen hun angst overwinnen en hun zelfvertrouwen terugkrijgen.”

Huisartsen kunnen zo'n oefentherapie volgens Bakker goed toepassen. „Dat kost niet eens veel tijd. De patiënt moet zelf thuis oefenen. Helaas wordt het nut van oefentherapie doorgaans onderschat. Het is in combinatie met een pil een uitstekende behandeling. Zo'n 80 à 90 procent van de patiënten met een paniekstoornis heeft baat bij die gecombineerde aanpak.”

Zie ook:
Soorten angststoornissen

Studie naar posttraumatische stress-stoornis