Gezondheid21 maart 2000

Soorten angststoornissen

Er zijn verschillende soorten angststoornissen. De paniekstoornis is er een van. Een bekende categorie vormen ook de fobieën. Dan gaat het bijvoorbeeld om angst voor spinnen of om smetvrees. „Als je mensen met een fobie ineens in zo'n situatie brengt, krijgen ze ook een angstaanval. Maar dat is geen paniekstoornis. Een paniekaanval begint per definitie onverwacht en er is geen aanwijsbare reden voor. Het is een soort vals alarm dat afgaat. Mensen reageren alsof er een tijger voor hun neus staat”, aldus Bakker.

Zowel de paniekstoornis als de fobie gaat gepaard met vermijdingsgedrag. Zo'n 90 procent van de mensen met een paniek- of angststoornis vermijdt dingen of situaties. „Dat hoeft niemand te merken. Een vrouw die na een paniekstoornis niet meer alleen een supermarkt in durft, zegt tegen haar man dat ze voortaan liever samen boodschappen doet. Eigenlijk is dat vermijdingsgedrag, maar vaak kom je daar niet achter, want haar voorstel klinkt heel redelijk.”

Opmerkelijk is volgens Bakker dat angst- en paniekaanvallen nogal eens optreden in een periode dat mensen psychisch veel te verstouwen hebben gekregen. Ze hebben een scheiding of een sterfgeval meegemaakt, of een kind is ernstig ziek geweest. Het kan echter ook gaan om blijde zaken: een huwelijk, grote aankopen zoals een nieuw huis, of het veranderen van baan. „Zulke zaken gaan gepaard met stress. Er is rumoer in het leven.”

Mensen die vatbaar zijn voor angststoornissen kunnen volgens Bakker ook door het drinken van veel koffie en door weinig te eten een paniekaanval krijgen.

Er bestaat een erfelijke aanleg voor angststoornissen. „In bepaalde families zie je meer angststoornissen en depressies. Het zijn verwante kwalen.”

Ook de opvoeding speelt een rol. Dat bij verwaarloosde kinderen de kans groter is dat ze later in het leven een angststoornis krijgen, is allang bekend. Minder bekend is volgens Bakker dat hetzelfde geldt voor overbeschermde kinderen. „Ouders die zelf angstig zijn, dragen dat ook over op hun kinderen. Als een moeder al 10 meter voor een oversteekplaats begint te roepen: „Pas op, pas op”, dan schrikt een kind, maar ziet het niet waarvoor het moet oppassen. Een goede opvoeder wacht totdat het kind op het randje van de stoep staat en zegt dan dat het kind moet oppassen voor auto's. Op deze manier kan het kind zien waar het eventuele gevaar uit bestaat, en daar van leren.”