Psalm 145:5
„Ik zal uitspreken de heerlijkheid der eer Uwer majesteit, en Uw wonderlijke daden.”
Daar is geen deugd die hier niet bedoeld wordt, want in alle deugden wordt God verheerlijkt. Maar op de meest eigenlijke en uitdrukkelijke wijze wordt God geëerd door Hem te verheerlijken om Zijn volmaaktheden of door Hem te danken voor al Zijn weldaden die Hij aan ons bewijst. In deze stukken vooral is het gelegen God de eer te geven.
In dit allermeest verheven werk vinden wij David veel bezig, in zijn werkzaamheden met God. Daarvan heeft hij zo veel liederen en psalmen gedicht, om in de tempel gezongen te worden. O, hoe was zijn mond soms vervuld met Gods lof, de gehele dag met Zijn heerlijkheid. „Ik zal uitspreken de eer Uwer majesteit, en Uw wonderlijke daden”, zegt hij.
Lees tot dat doel veel van zijn psalmen. Onder andere Psalm 96, 97, 98, 99, 100, 103, 104, 111, 136 en 145 tot en met 150. Daar zult u vinden een levendig voorbeeld om God te verheerlijken, meer dan wij ervan voor u een beschrijving, met mond of pen, zouden kunnen geven. Ja, in dit werk vindt de liefhebber van Gods Naam en eer zijn grootste blijdschap en gelukzaligheid. Door dit te doen denkt hij het hemelwerk te beginnen, daarin smaakt hij de beginselen der eeuwige vreugde, daarin verenigt hij zich met de hemelingen, dan werpt hij reeds zijn kroon neer voor de troon en voor het Lam!
_Johannes Groenewegen,
predikant te Werkendam
(”Verzameling van veertien preken”, 1766)_