Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Doopzitting

Een in het predikantsleven tamelijk vaak voorkomende gebeurtenis is de doopbediening. Juist afgelopen maandagavond had ik doopzitting. De ene keer is lang niet gelijk aan een andere.

Soms stel ik weinig vragen. Of beter: ik stel wel heel wat vragen, maar ik beantwoord ze zelf of ik stel ze alleen om ze als denkstof aan de doopouders mee te geven naar huis. Dit keer stelde ik de vragen echter zo dat de ouders ze ook moesten beantwoorden. Modern gezegd: het was een interactieve bijeenkomst.

(Dit is een beetje het gevolg van een opmerking van mijn stagiair, die de vorige doopzitting meemaakte en toen in zijn verslag aantekende dat het een niet-interactieve bijeenkomst was. Dat klopt. Want die avond hoefden de ouders (bijna) geen vraag metterdaad te beantwoorden.)

De eerste vraag vanavond was: „Waarom wilt u uw kind laten dopen?” Want ja, bijgelovig of uit gewoonte is niet toegestaan. De kerk van de Reformatie hechtte daar zo veel waarde aan (en doet dat nog steeds) dat we drie vragen in het doopformulier tegenkomen om deze wangedrochten uit te bannen. Niet uit gewoonte - „omdat iedereen het in onze gemeente doet, en omdat ik zelf ook gedoopt ben, en omdat onze ouders het toch wel heel erg zouden vinden als hun kleinkind ongedoopt zou blijven.” Niet uit bijgelovigheid - „omdat het kind ongedoopt verloren gaat en als het maar gedoopt is dan komt het wel goed.”

Waarom dan wel? Het antwoord moet sporen met Gods ’antwoord’ op de vraag: „Waarom wilt U dit kind dopen?” Volgens het doopformulier „om aan ons en aan ons zaad (kind) Zijn verbond te verzegelen.” Deze kleine zinsnede geeft heel wat stof om over na te denken. Wat is eigenlijk dat verbond van God, en wat betekent het dat dit verbond verzegeld wordt?

Een andere vraag die avond ging over de aanspraak die het formulier bezigt: „geliefden in de Heere Christus.” Mijn vraag: „Bent u dat ook?” Twee dingen worden in deze aanspraak verondersteld: (1) Doopouders zijn kinderen van God, wedergeboren Christenen - anders hoeven ze heel niet op doopzitting te komen. (2) Buiten Christus zijn wij niet ”geliefden”, maar verafschuwden: God moet ons haten zoals we in onszelf zijn. „Ouders, verstaat u dit?”

Toen kwamen de drie vragen van het formulier aan de orde. In de 25 jaren dat ik doop, heb ik wel wat ongeregeldheden meegemaakt -rondom kleding bijvoorbeeld- maar nooit maakte ik mee dat een ouder(paar) nee zei op de drie vragen. Allen beleden en geloofden ze dus ook (anders was het jawoord geveinsd, nietwaar?) dat hun kinderen in Christus geheiligd waren. Dat de Bijbel de ware en volkomen leer der zaligheid is. En allen beloofden ze hun kinderen volgens hun beste kunnen te onderwijzen in die ware en volkomen, zaligmakende leer.

„U was ook van plan ja te zeggen?” vroeg ik. Ze knikten eenparig. „Dus u bekent (= belijdt) dat uw kinderen in Christus geheiligd zijn? Weet u ook wat dit betekent?” De gerespecteerde oefenaar van Driebergen, Wulfert Floor, kon door een misverstand over de eerste vraag zijn kinderen niet laten dopen. Hij wist immers niet of ze wel in Christus geheiligd waren, bekeerd, wedergeboren!

En die leer der zaligheid, hoe staat het daarmee? „Hoe weet u dat de Bijbel de volkomen leer der zaligheid is? Hebt u dat van uw godzalige ouders gehoord, of van een knecht van God? Of weet u het uit eigen ervaring?”

Zo ook bij die derde vraag: „Studeert u in die „voorzeide” leer van vraag twee?”

Garderen, ds. W. Pieters

Er zijn nog geen reacties geplaatst.