Yord herfst logo
Home      Zoeken      

Gelukkig geen verhoring

In mijn Rotterdamse tijd hoorde ik tijdens een ambtelijk gesprek in de ontvangkamer van de pastorie aan het Mijnsherenplein buiten een paar meisjes nogal uitgelaten spelen. Ik denk dat ze een jaar of dertien, veertien waren. Ik zat in de voorkamer die aan het plein lag, en iedere keer hoorde ik tussen hun roepen en gillen door de grote, in Nederland meest gehoorde vloek.

Die dringt door tot in je hart en geeft je een dubbele pijn. Pijn doet het dat Gods heilige Naam zo misbruikt wordt. Pijn doet het ook als je hoort hoe vloekers een oordeel over zichzelf afroepen.

Toen ik mijn gast even later uitliet, heb ik de meisjes bij me geroepen. Nieuwsgierig kwamen ze naar me toelopen, benieuwd waarvoor ik ze nodig had. Op zo’n moment vraag je om wijsheid en vrijmoedigheid.

„Ik hoop dat God jullie gebed niet verhoort!” zei ik. Een wat lacherige verbazing was hun eerste reactie. „Ik bid nooit”, en: „Ik ga nooit naar de kerk”, zo zeiden ze. Ik herhaalde toch wat ik gezegd had en voegde eraan toe: „Jullie bidden wél, en als God jullie gebed verhoort, loopt het slecht met jullie af.”

Omdat ik ernstig bleef en nogal stellig voor hen sprak, kwamen ze om me heen staan. Ze wilden wel eens weten wat er dan zou gebeuren en ik vertelde ze onomwonden dat ze dan verloren zouden gaan. En om niet onduidelijk te zijn, zei ik iets in de zin van: „Als God jullie gebed verhoort, sterven jullie niet alleen, maar dan gaan jullie ook naar de hel. Dan krijg je van Hem een eeuwige straf. En daar bidden jullie om want jullie lopen te vragen om jullie verdoemenis.”

Ze begrepen er weinig van en beseften al helemaal niet dat ze iets gebeden hadden. Ik probeerde het hun bewust te maken en zei dat ze hardop tot God geroepen hadden en gebeden hadden om hun ondergang. In de meest gehoorde vloek in ons land wordt God immers aangeroepen met de toevoeging: „Verdoem me!”

Aangrijpend is het om te bedenken dat er vele honderdduizenden verloren zijn gegaan die daar dagelijks in hun vloeken om hebben gevraagd. De meisjes schrokken er gelukkig van. Ze lachten niet meer. Ik weet niet meer wat ik verder nog tegen hen gezegd heb. Wellicht te weinig, vrees ik. Ze dropen stil af. Zou het onder Gods zegen nog iets gedaan hebben? Ik weet het niet.

Wel weet ik dat we steeds maar weer om vrijmoedigheid en wijsheid moeten bidden om met vloekers om te gaan op zo’n wijze dat ze na ons waarschuwen niet nog harder gaan vloeken. Als we iemand uit de hoogte aanspreken, gebeurt dat bijna altijd.

Maar hoe dikwijls spreken we ze niet aan, doen we of we het niet horen en bezondigen we ons, zoals de Heidelberger Catechismus ons voorhoudt in vraag 100: ”Is het dan zo grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God zich ook over diegenen vertoornt, die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden?” Antwoord: ”Ja gewisselijk; want er is geen groter zonde, noch die God meer vertoornt, dan de lastering Zijns Naams; waarom Hij die ook met den dood te straffen bevolen heeft.”

Het gebed om vrijmoedigheid en om wijsheid mogen we iedere dag wel bidden, en laten we dan ook vragen om liefde en ootmoed, anders komt er niets van ons vermanen terecht.

Wat een wonder dat Christus tussen de lasteraars wilde hangen op Golgotha, en een van hen leerde bidden en God te loven!

Apeldoorn, ds. C. J. Meeuse

Er zijn nog geen reacties geplaatst.