Beuk
Hoe treurig kan een mens worden van het omzagen van een boom. Nee, niet zomaar een boom. Vorige week nam ik afscheid van een zieltogende Fagus sylvatica ”Atropunicea”. Een rode beuk, 150 jaar oud, waarvan ik de laatste 35 meemaakte. Hoogte 25 meter, stamdoorsnee meer dan een meter, een majestueuze kroon. Haardhout voor vele winters, maar daar wil ik helemaal niet aan denken.
Jarenlang zag ik hem bijna dagelijks: op weg naar of vanaf de middelbare school. Helft van een twee-eenheid. Twee rode beuken, aan weerszijden van de zandweg. Samen een immense poort vormend, op de zichtlijn tussen landhuis en watertorentje. Anderhalve eeuw historie in de bast gekerfd. Liefdesgeschiedenissen. ”Anna” en ”Beert”, die elkaar ooit teer beminden, gingen allang de weg van alle vlees, hun kinderen idem. Toen m’n opa in 1893 ter wereld kwam, stonden hier al twee volgroeide bomen.
De Duitsers die er 60, 65 jaar geleden geregeld langstrokken, schoten uit balorigheid op beide reuzen. De man die vandaag de onderstam afvoert, is bezorgd over het lood dat hij in het hout verwacht aan te treffen: da’s slecht voor zijn zaagbladen. Zo heeft ieder z’n eigen zorgen. De historische vereniging krijgt blokken geleverd uit gezonde takken. Om vogelhuisjes van te maken, vertelt de boswachter. Povere kringloop, zeg dat wel.
In ons familiealbum zitten plaatjes uit de tijd dat de kinderen klein waren en de wandeling over het landgoed voerde. Voorjaar, zomer, herfst, winter. Twee beuken als ankers in het aardse bestaan waarin veel te veel wisselt. Op die twee kon je altijd aan. Zij stonden er. Fraai en stoer, vast en zeker, hoe jouw leven er op dat moment ook uitzag. Bij zulke bomen denkt niemand aan omzagen. Maar toch.
Een koude winterdag in 2006, verjaardag van koningin Beatrix. De kettingzaag van de mannen van Copijn scheurt de stilte aan flarden. Eén man stuurt het bakje van de hoogwerker door de wijde kroon, de ander hanteert de zaag. Moot na moot dreunt op de grond. Straks resteert de kale stam, dan alleen nog de tronk. Lang voor het zover is, ben ik weg.
„Ja, het doet mij ook zeer”, zegt Willem Koot, zestien jaar boomverzorger bij de Utrechtse firma, altijd in de weer om monumentale bomen te sparen. Tot het niet meer kan, zoals nu. „Een jaar of tien geleden kwam ik hier om aan hem te dokteren. Ik vind het vreselijk sneu dat ik hier nu weer kom om ’m omver te halen.” Een man naar m’n hart.
De reuzenzwam tastte de wortels aan, de porseleinzwam sloeg toe op het moment dat de weerstand verzwakte. Ook de honingzwam zag z’n kans schoon. Zwaar verkeer over het pad vernielde de wortels, net als het gelijkschaven van de zandweg dat soms gebeurde. „Verder gaan natuurlijk gewoon de jaren tellen.”
De tweede boom krijgt nog even respijt. De Copijnmannen doen hun best. Snoeien, verbeteren van de bodem, behandelen van wonden, inpakken met jute tegen zonnebrand. „Aan de windkant heeft hij nauwelijks trekwortels, omdat ze samen opgroeiden. Voor je het weet is er sprake van windworp.” Jargon van goedwillende boomverzorgers voor omwaaien. Het is de vraag of hij het zal redden. Waarschijnlijk komt de hoogwerker over een jaar of wat weer langs.
Al heet ik geen Irene: mensen houden van bomen. Mensen treuren om bomen.
MAX
Er zijn nog geen reacties geplaatst.