Dossier Verzoening 31 december 1998

Bezinning rond de verzoeningsleer

Door J. M. D. de Heer
Zowel prof. C. J. den Heyer als het Confessioneel Gereformeerd Beraad (CGB) is in de achterliggende anderhalf jaar geregeld in het nieuws geweest. Het onderwerp waarom het telkens draaide, was verzoening. Met aanvallen op de klassieke verzoeningsleer kunnen we niet blij zijn. Wel hebben ze een bezinning op gang gebracht, waaruit publicaties voortkwamen die het bestuderen waard zijn.

De publicatie van de Kamper hoogleraar “Verzoening; bijbelse notities bij een omstreden thema” riep verzet op in de behoudende hoek van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het CGB stelde een bezwaarschrift op tegen de beslissing van de gereformeerde synode om geen maatregelen tegen de hoogleraar Nieuwe Testament te nemen.

Het beraad liet het hier niet bij. Het belegde een studiedag over de verzoening en verzorgde via de eigen uitgeverij CeGe-Boek de bundel opstellen “Om het hart van het evangelie; Een boek voor de gemeente over verzoening”. Veel studies over dogmatische onderwerpen zijn voor het geïnteresseerde gemeentelid nauwelijks toegankelijk. Dit boek is dat over het algemeen wel. De bundel getuigt van een eerlijk willen luisteren naar de Schriften, zonder altijd op geijkte paden te lopen. De auteurs proberen hun zoektocht door de Bijbel actueel te maken voor moderne vragen, waarin zij in hun kerken vaak te maken hebben.

Schrift en belijdenis
Dr. R. Fernhout opent de bundel met een heldere uiteenzetting over het uit elkaar groeien van Schrift en belijdenis in de Gereformeerde Kerken. Hij noemt twee beginselen van de kritische bijbelwetenschap die voor iedereen als waarschuwing kunnen dienen: de Bijbel wordt bestudeerd als een product van louter menselijke auteurs en de bestudering vraagt geen geloof maar vakbekwaamheid.

Het omstreden boek van prof. Den Heyer noemt dr. Fernhout een graadmeter voor de vraag hoe ver de genoemde ontwikkeling is voortgeschreden. Hij verbindt daaraan een scherpe conclusie: „De illusie van het rapport “God met ons” dat kritische wetenschap en belijdend verstaan van de Bijbel bijeengehouden zouden kunnen worden is, wat dr. Den Heyer aangaat (die aan het rapport meewerkte) definitief in rook opgegaan”.

Het artikel van dr. J. Vlaardingerbroek over verzoening in het Oude Testament zet aan tot verdere studie. Tegelijkertijd roept het vragen op. De auteur lijkt het onderscheid tussen Oude en Nieuwe Testament soms uit te vergroten. Zo stelt hij, zonder bewijsvoering, dat het Oude Testament de verdorvenheid van de menselijke natuur niet kent en ervan uitgaat dat de mens in principe de wet kan houden. Ook de opmerking dat het jodendom op grond van het Oude Testament nauwelijks een messias kon verwachten die plaatsvervangend de straf op de zonde zou dragen, roept vragen op. Hier lijken andere accenten te liggen dan het belijden van Augustinus dat in het Nieuwe Testament zichtbaar wordt wat in het Oude Testament vaak nog verborgen ligt. Maar daarmee is nog geen sprake van een „groot en fundamenteel verschil” (blz. 30).

Expliciet
In zijn artikel “Verzoening in de Evangeliën” geeft ds. S. Boukes zich vooraf rekenschap van zijn uitgangspunten. Het zou exegeten (met name ook de historisch-kritische) sieren als zij dit vaker expliciet verwoordden. Persoonlijke opvattingen worden soms gepresenteerd als zouden het resultaten van objectief onderzoek zijn.

Prof. dr. H. Baarlink, die een complete studie schreef als antwoord aan zijn opvolger prof. Den Heyer, onderstreept in zijn opstel „met klem” dat de boodschap van de verzoening zo oud is als het Evangelie zelf. In twee historische hoofdstukken komt de verzoeningsleer in de loop van de kerkgeschiedenis (dr. E. van der Veer) en in de belijdenisgeschriften (dr. W. H. Velema) aan de orde. Over verzoening in de prediking schrijft prof. dr. K. Runia een opstel, waarna dr. J. Hoek met een bijdrage over verzoening en navolging het boek afsluit.

Gelovige verwerking
De (overwegend synodaal gereformeerde) auteurs bedienen zich op verschillende plaatsen van uitdrukkingen als „Jezus heeft in onze plaats Gods toorn over de zonden gedragen”. In dit licht is het positief dat dr. Velema ook aandacht vraagt voor de „gelovige verwerking” van de verzoeningsleer. Hij doelt hiermee op de persoonlijke toepassing en wijst op de nood van de zondige mens voor Gods aangezicht (blz. 122). „Wie verlost wil worden, moet toch enige kennis van zijn nood en van de daarop afgestemde verlossing hebben”.

Drs. C. B. Elsinga uit Den Ham stelt in de inleiding op de bundel een indringende vraag: „Is Den Heyer (en met hem vele anderen) zozeer vervreemd van de rijkdom van zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus, dat de blijvende betekenis daarvan voor de gelovigen hem ontgaat?” We kunnen deze vraag ter harte nemen. Als de geloofsleer begripsleer wordt, zullen de aanvallen daarop op den duur succes hebben. Niet zozeer door de kracht van de aanvallen, maar door de innerlijke zwakte van de verdediging.

Titel: Om het hart van het evangelie; Een boek voor de gemeente over verzoening; Redactie: C. B. Elsinga; Uitgeverij: CeGe-Boek, Veenendaal, 1998; ISBN 90 76343 01 2; Pagina's: 156; Prijs: ƒ 25,-