Dossier Verzoening 11 mei 1998

Dr. Van den Brink bespeurt invloed van prof. Den Heyer

„Orthodoxen verdedigen amper
verzoeningsleer van Anselmus”

Van onze kerkredactie
NIJKERK – In allerlei replieken die vanuit orthodoxe hoek tegen prof. Den Heyer zijn geleverd, wordt de klassieke verzoeningsleer niet verdedigd. Dat is dr. G. van den Brink opgevallen. Het juridische aspect van de verzoening, de zondagen 4 tot en met 6 van de Heidelbergse Catechismus, en ook de leer van Anselmus blijven onderbelicht.

Wel stelt men het plaatsvervangend lijden en sterven van Christus, de noodzakelijkheid van het kruis en lijnen vanuit de offercultus in het Oude Testament helder in het licht. Dat is terecht, vindt de predikant uit Lelystad. „Maar het lijkt erop dat Den Heyer door een extreme positie in te nemen zijn gesprekspartners er toch toe weet te bewegen wat afstand te nemen van de kerkelijke traditie”.

Hij signaleerde dat men prof. Den Heyer in zoverre tegemoet komt dat men, evenals deze hoogleraar, afstand neemt van Anselmus en de door hem ingeleide traditie. Ondanks alle waardering die dr. Van den Brink heeft voor hun geschriften, noemde hij de namen van prof. dr. H. Baarlink en dr. J. Hoek.

Mis
Dit gegeven bracht de hervormde predikant uit Lelystad tot de vraag: Wat is er mis met Anselmus? Hij sprak op een studiedag die het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond gisteren in Nijkerk hield voor theologiestudenten en predikanten die in hun eerste gemeente staan. Het thema van zijn lezing was: “De klassieke verzoeningsleer in het geding”.

Dr. Van den Brink bestreed dat Anselmus een rationalist zou zijn die niet vanuit de openbaring wilde denken. Van den Brink weigert aan te nemen dat Anselmus slechts bereid was te geloven wat hij ook logischerwijs kon aantonen. „Het geloof gaat bij Anselmus altijd vooraf. Nooit is het hem erom te doen te onderzoeken of de geloofswaarheid wel kan bestaan. Steeds gaat het hem om enig inzicht in hoe zij bestaat”.

De universitair docent betoogde dat Anselmus zich niet beriep op bijbelteksten die de vleeswording van Christus stellen, omdat dat tegenstanders van deze leer toch niet zou kunnen overtuigen. In zijn boek “Cur Deus homo” (Waarom God mens werd) neemt Anselmus wel allerlei openbaringsgegevens aan die zijn tegenstanders wel kunnen aanvaarden. Anselmus gaat dus niet alleen bij de logica te rade.

Zonde is voor Anselmus de verstoring van het grote universele plan dat God met mens en wereld heeft, zette ds. Van den Brink uiteen. De zonde frustreert Gods bedoelingen. Er moet rechtzetting plaatshebben, want God kan de zonde niet door de vingers zien. Anders zou Hij, de wezenlijk Rechtvaardige, geen God meer zijn. Zijn plan zou mislukken. God kon de schuldigen straffen. Maar omdat het kwaad tegen een oneindig goede God is bedreven, past alleen een oneindige straf: de eeuwige dood.

Omdat God echter trouw blijft aan Zijn plan, is dit geen goede oplossing en blijft alleen genoegdoening over. Alleen God kan dat, de mens moet dat en daarom werd God mens.

Gewicht van de zonde
Vanuit deze leer van verzoening door voldoening is het kruis van Golgotha het beste te begrijpen. Het maakt de noodzakelijkheid van Christus' offer het sterkst duidelijk, aldus de lector. „Voor wie niet onderkent dat er op Golgotha iets is gebeurd en ook moest gebeuren, geldt Anselmus' woord: „Ge hebt nog niet gewogen hoe zwaar het gewicht van de zonde is”. En dan wordt het inderdaad onbegrijpelijk en immoreel dat God bloed wilde zien”.

Het hedendaagse toenemende onbegrip voor het moeten van Jezus' dood toont voor de predikant aan dat de ernst van de zonde niet meer wordt ervaren. „Het is”, zei hij, „een van de moeilijkste taken in de prediking om juist die ernst van de zonde invoelbaar te maken”. Hij waarschuwde tegen het aanpassen van de bijbelse gegevens. „Te vlot en te gemakkelijk spreken over de verzoening alsof het niets kost, blijkt altijd weer ontoereikend om soelaas te bieden voor de afgrondelijke werkelijkheid van het kwaad. Er is alleen hoop vanuit het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt”.

Invoelingsvermogen
Ds. H. W. Riphagen, ziekenhuispredikant in het Ikaziaziekenhuis te Rotterdam, hield de (aanstaande) predikanten voor dat een geestelijk verzorger niet alleen pastor is, maar ook verkondiger. Hij sprak 's middags over communicatie en differentiatie in het pastoraat. Dé zieke mens bestaat volgens hem niet. Ieder mens kent zijn eigen levensverhaal, leeft in relaties, kent zijn of haar eigen levensbeschouwing en geloofsovertuiging, maar beleeft ook zijn of haar ziek-zijn op een geheel eigen wijze.

Het pastoraat, zo stelde ds. Riphagen, kent op geen enkele wijze de pasklare antwoorden op de vragen van zin en zingeving, twijfel, angst of onzekerheid. Van de arts wordt de diagnose gevraagd, van de pastor de epi-gnose: het kennen en doorzien van de mens onderweg.

Het is zijns inziens de taak van de pastor de mens als patiënt te begeleiden. „Dat vraagt om eerlijkheid en invoelingsvermogen. Pastoraat blijft in de eerste plaats een zaak van luisteren. Dat is voor pastores vaak een van de moeilijkste dingen die er zijn”. Hierbij onderscheidt de geestelijk verzorger zich wel van de maatschappelijk werker of de psycholoog. De pastor is er vanwege zijn relatie met God.