Dossier Verzoening 14 februari 1998

Steeds duidelijker wordt dat VPKN geen eenheid vormt

De Schrift bewijst, maar
hoeft niet bewezen

Door dr. B. A. Zuiddam
Wie uit is op het behoud van professor C. J. den Heyer, zal hem niet overtuigen door hem conservatieve schriftkritische methoden voor te houden, of door hem op lacunes en inconsequenties binnen zijn theorievorming te wijzen. Bezinning op de verzoening heeft geen zin zolang men niet doordringt tot het eigenlijke probleem.

De ontkenning van Christus' verzoenend offer is slechts een symptoom van een verkeerde omgang met Gods spreken. Zolang kerken aan hun theologische wetenschap principieel de ruimte geven om met behulp van menselijke theorievonning openbaring te corrigeren, heeft Den Heyer daar een legitieme plaats. De moeite met Den Heyers standpunt is recent nieuw leven ingeblazen door de affaire-Van Drimmelen. De achtergrond van de moeite van de Gereformeerde Bond, waarmee ik me van harte verbonden voel, is de naderende VPKN, die nu des te meer als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de Bond hangt. Steeds meer wordt duidelijk dat er geen sprake is van substantiële eenheid in Christus en waarheid in de Samen-op-Wegkerken.

Gevormd door de Schriften
Tijden van crisis zijn niet nieuw in de geschiedenis van de kerk. Daarom is het goed om te rade te gaan bij de Vroege Kerk over het kernprobleem van de omgang met Gods openbaring. Uit geschriften van kerkleiders uit diverse delen van het Romeinse Rijk blijkt dat de Bijbel voor hen gezag had omdat hij van God afkwam. Niet omdat zij een theorie bedacht hadden waarmee ze er iets gezaghebbends uit konden afleiden. Het waren immers woorden van de Heere. Daarom waren ze betrouwbaar. Zonder hulp van kerkelijke beslissingen over lijsten van echte bijbelboeken, herkenden christenen Gods stem in de Schriften.

De populaire mening van Den Heyer over de vorming van het Nieuwe Testament als product van gemeentetheologie staat op een historisch uiterst wankele basis. De na-apostolische kerk produceerde niet het Nieuwe Testament. Integendeel, de beschikbare historische gegevens wijzen er juist op dat de Kerk van de tweede eeuw veeleer een product was van de Schriften. De bijbelboeken kregen als boek met een daaraan verbonden auteur reeds zeer vroeg erkenning in de gemeenten. Bijna overal waar kan worden aangetoond dat ze bekend waren, waren ze gewoonlijk ook erkend. Waarom? Niet vanwege besluiten van de Kerk, maar omdat de gemeente in die Boeken Gods gezaghebbend spreken ervoer. Uiteindelijk kwamen de Schriften van een almachtige Schepper, Die eenheid van waarheid in het universum garandeerde. Daarom aarzelde de Kerk niet om juist tegenover ongelovigen te benadrukken dat de bijbelse Geschriften woorden van God Zelf waren. Gods openbaring werd zo de allesbeslissende norm voor hun doen en denken. Ook waren de Schriften van grote invloed op de schrijfstijl van kerkleiders als Ignatius, Irenaeus en Clemens. Dit kwam niet alleen tot uitdrukking in bijbels taalgebruik, maar ook in een bijna singuliere aandacht voor bijbelse onderwerpen. Bovendien citeerden ze duizenden passages uit de Schriften. Vooral de boeken Genesis, Psalmen, Jesaja, Mattheüs, Lukas, Johannes, Romeinen en 1 Korinthiërs,waren erg in trek.

Trend
Schriftgezag was voor de Vroege Kerk geen verlegenheid, maar een vanzelfsprekendheid. Dat bleek al vroeg in de tweede eeuw. Ignatius uit Antiochië is hiervan een voorbeeld. Van de man uit de Syrische hoofdstad zijn ongeveer dertien brieven over, waarvan er gewoonlijk zeven voor echt worden gehouden. De grote waarde van zijn werk is dat hij schriftgezag poneert als een gegeven. De Schriften worden gebruikt als bewijs, maar hoeven nooit bewezen te worden. Hier wordt een trend zichtbaar die dwars door de Vroege Kerk heen waargenomen kan worden. “Er staat geschreven” was voor Ignatius het einde van alle tegenspraak. Als hij bijbelse wonderen verhaalt, zet de kerkleider deze kracht bij met woorden als “echt waar!”

Het waarheidsgehalte van bijbelse uitspraken was voor de theologen van die tijd erg belangrijk. De Kerk gebruikte de Schriften als maatstaf om dwaalleer, zoals de gnostiek, af te wijzen. Juist omdat de bijbelboeken van God kwamen, konden kerkleiders ze gebruiken als bewijs. Dat was voor hen geen sprong in duistere irrationaliteit. Geloof en verstand waren geen concurrenten. De geleerde kerkleider Irenaeus uit Zuid-Frankrijk is hiervan een goed voorbeeld. Als iemand namens God sprak, deed hij dat volgens Irenaeus zonder leugen.

”Gedicteerd”
Men geloofde niet in een hoeveelheid optionele verzoenings- en andere theologieîn. In de Vroege Kerk leefde sterk de gedachte dat de woorden van de profeten en de apostelen neergeschreven waren door Gods besluit. Zo waren ze de zuil en het fundament voor het geloof van de christenen die na hen kwamen. Om zulk werk te kunnen leveren, hadden de apostelen volmaakte kennis ontvangen van de Heilige Geest. Irenaeus schreef letterlijk: De Schriften zijn immers volmaakt, aangezien ze door het Woord van God en Zijn Geest zijn gedicteerd (dictaat). Daarom kon de kerkleider de woorden uit Openbaring (22:18 en 19) over af- en toedoen letterlijk toepassen op de Schriften in het algemeen. Ook iemand als Clemens van Alexandrië was heel specifiek over het spreken van God door de Schriften. De Heere sprak verbatim door de mond van apostelen en profeten. De man uit Egypte schreef in dit verband over heilige letters en lettergrepen.

Relatie
Maar het spreken van God in de Schriften mag nooit alleen maar theoretisch vaststaan. In de oude Kerk hing het schriftgezag nauw samen met een persoonlijke verhouding van de christen tot de Vader. De Heere sprak door een mensenmond. Het eindproduct van dit proces waren de Schriften. De bijbelse boeken hadden gezag omdat de Heere Zelf aan het woord was. God had alle recht op vertrouwen en gehoorzaamheid. Clemens van Alexandrië was een goed vertegenwoordiger van deze gedachtegang. De Egyptische kerkleider stelde dat God letterlijk sprak door de bijbelschrijvers. Het was de stem van de Heiland en van de Heilige Geest die de Psalmen van David had gezongen. Clemens zou zeggen: zingen, want hun spreken was voor hem een realiteit in het heden. De profeten namen het woord, maar de Geest die levend maakt, sprak en spreekt door hun mond. Daarom werd door de Kerk het schriftelijke middel dat God gebruikt had, niet verabsoluteerd. Het ging in de eerste plaats om de ervaring van Gods betrouwbaar spreken. Inhoudelijke waarheid kon ook anders dan op schriftelijke wijze worden doorgegeven. Iemand als Irenaeus vond het niet uitmaken als Gods waarheden beleden en geleefd werden zonder dat er apostolische Schriften in de buurt waren. Het ging hem om de inhoud en niet om het middel. Toch was dat geen aanleiding om de betrouwbaarheid van het schriftelijke middel te ontkennen. We zagen juist al dat Irenaeus het als “gedicteerd door God” beschouwde. Voor hem ging het om één waarheid, die gebruik kon maken van diverse kanalen. Dezelfde Geest kon daarmee overal werken. Maar Irenaeus maakte Geest en waarheid niet los van elkaar. Uitspraken van de Kerk die tegende Schriften ingaan, waren voor hem niet in te denken. Zelfs niet met eenberoep op de Heilige Geest. Waarheid was juist een kenmerk van de Geest.

Saulus
Daarmee heeft de Vroege Kerk een belangrijke boodschap voor onze tijd. Geest en Bijbel horen bij elkaar. Wie de Bijbel aantast, bedroeft ook de Geest. Wie een kerkelijke weg voortzet waar men dit willens en wetens structureel mogelijk maakt en financieel ondersteunt, zal uiteindelijk ook de wrange vruchten van deze gang plukken. Laten we echter oppassen voor formalistische en juridische theorieën, en de Heere vragen om mensen als de Kamper hoogleraar aan te raken door Zijn Geest. Zelfs voor Saulus was er hoop. De auteur is gepromoveerd in de godgeleerdheid op een dissertatie over het schriftgezag in de Vroege Kerk.