Dossier Verzoening 19 december 1997

Godheid van Christus krijgt vaak meer nadruk dan Zijn mensheid

De vernedering van het Evangelie

Door drs. W. van Vlastuin
God is niet alleen tot de mens gekomen, maar Hij is mens geworden. Hij is niet veranderd, maar Hij is God gebleven. Dit is wel zo'n geweldig wonder. Paulus roept in 1 Timótheüs 3 vol aanbidding uit: „En buiten alle twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees”. De almachtige is tegelijk zwak. De oneindige is tegelijk eindig. De alwetende moet echt leren lopen en praten. De Schepper is ook schepsel. De onsterfelijke is sterfelijk. De engelen die de kracht van Jezus' bloed niet kennen, jubelen het uit: „Ere zij God, in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen”.

In het algemeen krijgt de godheid van de Zaligmaker bij christenen meer nadruk dan Zijn mensheid. Zijn goddelijke natuur heeft Hem ondersteund in het lijden, kracht gegeven aan Zijn offer en Hem uitgetild boven de dood. Het gevaar hiervan is wel dat we Zijn ware menselijke natuur tekortdoen. Prof. Kuitert heeft gelijk dat voor velen Christus niet meer is dan een verklede prins. In dit artikel willen we vooral nagaan wat de menselijke natuur van Jezus ons te zeggen heeft.

Wij kunnen de afstand tot God nimmer overbruggen. Onze deugden en plichten hebben maatschappelijk nut, maar ze banen niet geestelijk de weg tot God. De menswording van Christus predikt niet alleen, maar maakt het waar dat God de afstand heeft overbrugd. Om de mens te verlossen, is Hij mens geworden. Jezus is niet geboren in een paleis. Onwaardige zondaren zouden dan nog verschrikt worden door Zijn majesteit en nog niet met knikkende knieën op de paleistrap om hulp aanbellen. Er is in het hart van overtuigde zondaren zoveel dat alle vrijmoedigheid ontneemt om Hem aan te roepen. Gods grootheid en eigen boosheid ontnemen ons alle moed. Wat een Evangelie dat Jezus is geboren in een beestenstal. Hij is Zijn broeders in alles gelijk geworden. De armsten van de armsten mogen weten dat er tussen Hem en hen geen afstand meer is. Dat geeft vrijmoedigheid aan de zwakste, de armste en de meest ellendige zondaar. Juist hierin is het Nieuwe Testament zoveel rijker dan het Oude Testament, waarin de geest der dienstbaarheid overheerste.

Artikel 26 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis schrijft hierover weergaloos schone dingen: „Maar deze Middelaar, Die de Vader ons heeft gegeven tussen Zich en ons, moet ons door Zijn grootheid niet verschrikken, om ons een ander, naar ons goeddunken, te doen zoeken. Want er is niemand, noch in de hemel, noch op de aarde, onder de schepselen, die ons liever heeft dan Jezus Christus”. Deze woorden staan in de context van de voorspraak van heiligen. De voorspraak van de heiligen achtte en acht men nodig omdat Jezus God is en zo hoog verheven is.

Overbrugging
Het ontkent de radicale overbrugging in de menselijke natuur. Guido de Brès schrijft deze dingen opdat arme zondaren met vrijmoedigheid de toevlucht tot de mens Jezus zouden nemen en in Hem God Zelf ontmoeten. Hij vervolgt: „En daarna, om ons nog meer moed te geven om tot Hem te gaan, zegt hij: „Dewijl wij dan een grote Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, de Zoon van God, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd (Hebreën 4:14-16)”.

Vreugdevolle gebeurtenis
We kunnen de menswording van de Zaligmaker nog nader toespitsen. Hij heeft de engelen niet aangenomen, maar Hij neemt het zaad van Abraham aan. Hij heeft onze natuur aangenomen. Hij is ons nader geworden dan onze vader en moeder. Luther verwoordt dit op een onnavolgbare wijze: „Het zou een gebeurtenis zijn, rijk aan vreugde, wanneer een koning kwam, en zich zo nederboog, dat hij bij een boer wilde wonen. Dan zouden al zijn vrienden en verwanten zich verheugen daarover, dat zij de vorst, die tot alles macht had, bij zich in huis hadden. Nu echter kan dit in de verte niet als vergelijking gelden met dit werk Gods. Want Christus wordt niet mijn schoonbroeder of broeder; maar Hij wordt wat ik ben, wordt mijn natuur, neemt deel daaraan zodanig, dat de verwantschap veel nauwer is, dan tussen man en vrouw”. Zo nauw als godheid en mensheid in Jezus Christus met elkaar verbonden zijn, zo compleet is de verzoening tussen mens met God. Zoals er een onbreekbare gemeenschap tussen de twee naturen van de Zaligmaker is, zo is er gemeenschap van de zondaar met de drieënige God. De menswording van Christus is er niet alleen een beeld van, maar brengt deze diepe werkelijkheid tot stand. God Zelf schept de gemeenschap met zondaren in Christus. Het is niet zonder reden dat kerkvaders en reformatoren het opgenomen hebben voor de ware menselijke natuur van Christus. Als Jezus een schijnlichaam zou hebben, zou de verzoening en de gemeenschap met God ook schijn zijn. Als God kan Hij ons niet verlossen. Alleen als God en mens in één persoon kan Hij ons te hulp komen.

Volstrekte vernedering
De nederige geboorte van de Zaligmaker staat model voor heel Zijn Persoon en werk. Het gaat in het hemels koninkrijk op zo'n andere wijze toe dan wij van een koninkrijk verwachten. Het is de gevallen menselijke natuur eigen om het bijzondere boven het eenvoudige te verkiezen. Predikanten en bekeringen zijn alleen in tel als ze buitengewoon zijn. Laten we er geen doekjes om winden; wij verachten deze volstrekte vernedering van het Evangelie. Jesaja heeft het vlijmscherp onder woorden gebracht: „Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en een ieder was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht” (Jesaja 53:3).

Als Jezus een geweldig charismatisch leider geweest zou zijn, als al Zijn volgelingen gezondheid zouden genieten, als Hij garant zou staan voor succes op aarde, als Hij koning was geweest met de allures van David had Zijn levensloop er zo gans anders uitgezien. Wij brave burgers halen echter de schouders voor zo'n diep vernederde Zaligmaker op. We zouden niet weten wat we met Hem moeten en hoe Hij ons te hulp kan komen. Als wij een medemens verachten, is dat reeds een verschrikkelijk kwaad. Hoe diep gaat het verachten van de Zoon des mensen. De engelen schrikken ervan dat een schepsel het aandurft om in goddeloze brutaliteit de Herschepper te verachten. Slechts het verachten van onze deugden leert ons deze Zaligmaker hoog te achten. Wie zichzelf nog altijd te hoog acht, minacht deze Jezus.

Medelijdende Hogepriester
Aparte aandacht mag er zijn voor de zwakke menselijke natuur van de Heere Jezus Christus. Hij kon hongerig zijn. Hij weet van eenzaamheid. In het begin van Zijn ambtelijke loopbaan heeft Hij de pijlen van de boze op een geweldige wijze in Zijn ziel gevoeld. Hij is diep gekwetst in Zijn zuivere gevoelsleven toen men Hem een vraat en wijnzuiper noemde. Hij heeft rouw gekend toen Hij Zijn geliefde vriend Lazarus verloor. Hij verloor niet alleen Zijn goddelijke glorie, maar zelfs Zijn menselijke glorie toen van Hem gold: „Ik ben een worm, geen man”. Hij is zo angstig geweest als nog nooit iemand was. Zijn ziel was geheel bedroefd. Hij werd gelegd in een oceaan van benauwdheid. Elke voetstap die Hij zette, heeft Hij geleden. Hij heeft meer geleden dan enig mens op aarde. Hij heeft zelfs meer geleden dan alle mensen samen. Alle klaagliederen in de psalmen zijn in Hem tot volle vervulling gekomen. Al te vaak denken wij dat dit lijden voor Christus geen echt lijden was, omdat Hij tenslotte werd ondersteund door Zijn goddelijke natuur. We vergeten dat het angstzweet Hem is uitgebroken. We vergeten dat Hij heeft gehuiverd bij de drinkbeker van Gods toorn en vurig smeekte: „Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt” (Matthéüs 26:39). In de koude nacht heeft Hij grote druppels bloed gezweten.

Lijden
Vooral de Hebreënbrief leert ons wat Zijn mensheid betekent in ons lijden. Priesters moeten behoorlijk medelijden kunnen hebben met de zwakke mens (Hebreën 5:2). Wij hebben geen Hogepriester Die hoog boven ons staat, maar Die Zelf verzocht is geweest (Hebreën 4:15). Als God zou Hij de ervaring van onze zwakten missen, maar nu heeft Hij de ervaring van gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft (Hebreën 5:8). Hij moest de broeders in alles gelijk worden, om zo de verzochten te hulp te kunnen komen (Hebreën 2:17-18). De Zaligmaker staat niet ver boven ons, maar staat naast zondaren. Zo kan Hij mee-lijden met lijdende zondaren. Aan onze beste vriend merken we wel of hij ons begrijpt als we onze diepste gevoelens openleggen. Zijn inhoudsloze gelaatsuitdrukking, zijn afdwalende oog of zijn onbegripvolle reactie maken ons wel duidelijk dat hij ondanks zijn liefde toch geen begrip van mijn situatie heeft. Zo anders is het met deze grootste Psychiater, de Broeder van alle broeders. Er is geen lijden dat Hij niet heeft geproefd. Het is een verzwaring van ons lijden als niemand ons aanvoelt. Het is al zo'n troost als iemand ons werkelijk begrijpt. Octavius Winslow schrijft: „Als een barmhartige Priester mag u uw hoofd in Zijn boezem leggen en uw diepste verdriet openleggen”.

Tegenstanders
Het meelijden van de Christus betekent dat Hij vrees, angst, verzoeking, strijd, tegenspoed, droefheid en het lijden als Zijn eigen lijden ervaart. Al Zijn kinderen zijn leden van Zijn lichaam: „In al hun benauwdheden was Hij benauwd” (Jesaja 63:9a). Dit meelijden van Hem gaat zo diep dat Hij Zijn eigen lijden erdoor vergeet. Owen merkt op dat Hij bewogen is zelfs met Zijn grootste tegenstanders. Hij ziet het voorbeeld hiervan in Jezus' spreken tot de dochters van Jeruzalem: „Weent niet over Mij, maar weent over uzelf en over uw kinderen” (Lukas 23:28).

Ook nu Christus als mens in de hemelse heerlijkheid is, is Hij betrokken bij de zorgen van de Zijnen. John Owen heeft in zijn verklaring van de genoemde teksten in Hebreën rijke lessen opgemerkt voor het geestelijke en psychische leven in deze medelijdende Hogepriester: „Zijn hart is geneigd tot medelijden.In Zijn troon van eeuwige vrede en heerlijkheid, ziet Hij Zijn arme broeders arbeiden in de storm die Hij met zoveel zwoegen van Zijn ziel heeft doorworsteld. Hij is innig aangedaan met hun situatie”.

Als Priester is Hij bewogen, als Koning zal hij niet laten hulp te verschaffen. Wat is het voor een geloof een geweldige troost dat Hij zorgt. Onze samenleving verkommert door het ontbreken van werkelijke aandacht voor de ziel van de mens. Psychisch lijden neemt geweldige vormen aan. Ligt hier niet een taak voor de christelijke kerk om dit aspect van het priesterschap van de Heere Jezus Christus te onderstrepen?