Verzoening de eeuwen door 10 april 1998

Ds. Karens: à Brakel vraagt wat verzoening voor ons betekent

Voldaan aan alle eisen van de wet

Door J. M. D. de Heer
WERKENDAM – „Tevergeefs handelt men over de Borg en Zijn werk, zo men niet kent de noodzaak der voldoening. Wie nagaat wat Wilhelmus à Brakel over de verzoening schreef, komt zelf ook onvermijdelijk voor de vraag te staan wat verzoening voor hem of haar persoonlijk betekent”.

Wilhelmus à Brakel (1635-1711) besteedt in zijn “Redelijke Godsdienst” eigenlijk niet eens zo veel meer aandacht aan de verzoening dan tijdgenoten zoals H. Witsius, P. van Mastricht en J. à Marck. Maar het is vooral zijn praktische, persoonlijke toon die ds. M. Karens, predikant van de gereformeerde gemeente te Werkendam, aanspreekt.

De verzoening stond in à Brakels tijd niet onder grote druk, zegt ds. Karens, die dogmatiek doceert aan de Cursus Godsdienstonderwijs (CGO) van de Gereformeerde Gemeenten. „Er was dan ook geen bijzondere aanleiding voor de Rotterdamse predikant om het leerstuk uitvoerig te verdedigen. De belangrijkste fronten waren de socinianen en de remonstranten. De volgelingen van Socinus ontkenden de noodzakelijkheid en de mogelijkheid van de voldoening door het offer van Christus; de remonstranten strekten de verzoening uit tot de hele wereld. Beide partijen voert à Brakel sprekend in en hij weerlegt hun argumenten”.

Genadeverbond
Het verdient aandacht, zegt de Werkendamse predikant, dat in de “Redelijke Godsdienst” het hoofdstuk over “de noodzakelijkheid der voldoening door de Borg Jezus Christus” direct volgt op de behandeling van het genadeverbond. à Brakel spreekt dan over „enige bijzonderheden van dit verbond”. Hij noemt daarbij onder andere de persoon van de Borg, de bondgenoten en de wegen waarin de Heere de bondgenoten overbrengt in het verbond.

Deze volgorde bevestigt voor ds. Karens de persoonlijke spits van à Brakels “Redelijke Godsdienst”. „Het heeft ook een actuele spits naar onze tijd. Zo kun je de vraag stellen welk nut prof. Den Heyers boeken over Jezus hebben, zolang hij Christus' plaatsvervangend lijden en sterven ontkent”. „Doch tevergeefs handelt men over de Borg en Zijn werk”, schrijft à Brakel, „zo men niet kent de noodzaak der voldoening”.

Bewijzen
„à Brakel onderstreept dat het voor het wegnemen van schuld en straf volstrekt nodig was dat Christus de rechtvaardige straf Gods droeg. Opmerkelijk is dat hij eerst een bewijs neemt uit de natuur. Het is de natuur ingeschapen, schrijft hij, dat Gods wrekende gerechtigheid de zonden straft. Het belangrijkste bewijs ligt echter in Gods eigenschappen. God is rechtvaardig, heilig en waarachtig en kan daarom de zonden niet ongestraft laten.

Behalve dat de straf gedragen wordt is een volkomen heiligheid, een volkomen beantwoorden aan Gods wet nodig om de mens te kunnen verlossen, vervolgt de oudvader. Zo komt hij tot de slotsom dat alleen Christus de verlossing van de uitverkorenen op Zich kon nemen. Hij droeg de straf van de zonde en voldeed aan alle eisen van de wet. Zijn lijdelijke en Zijn dadelijke gehoorzaamheid waren volkomen.

Na de behandeling van Christus' ambten volgt een hoofdstuk over de “staat van Christus' vernedering tot voldoening van de zonden der uitverkorenen”. Hierin komt opnieuw de verzoening aan de orde en verdedigt à Brakel dat Christus alleen voor de uitverkorenen de straf van de zonde heeft gedragen en de zaligheid heeft verdiend. Hij bestrijdt hiermee de opvattingen van de remonstranten. Ook de school van Saumur in Frankrijk, die een brug wilde slaan tussen het remonstrantisme en de leer van Dordtse synode, moeten het ontgelden”.

Voetiaan
Het is geen gemakkelijk opgave, vindt ds. Karens, om na te gaan welke bronnen à Brakel gebruikte voor zijn uiteenzetting van de leer der verzoening. „De oudvader citeert zelden; in het hoofdstuk over de voldoening van Christus helemaal niet. Zijn belangrijkste bron is de Schrift. Daarop valt hij telkens terug. Verder is duidelijk dat hij in de voetiaanse traditie wil staan. Je zou kunnen zeggen dat hij het onderwijs van Voetius heeft omgezet in de praktijk van het gemeenteleven. Zo geeft hij leiding aan het geloofsleven”.

De invloed van de Rotterdamse predikant is evenmin gemakkelijk te meten. Onder het gewone kerkvolk was hij een van de meest gelezen oudvaders. Zijn “Redelijke Godsdienst” beleefde talloze herdrukken en is tot de dag van vandaag een geliefd naslagwerk. Maar in zijn bestrijding van het labadisme en in zijn hoofdstukken over geloof en wedergeboorte is de doorwerking van de “Redelijke Godsdienst”, denkt ds. Karens, groter geweest dan in zijn uiteenzetting over de verzoening.

Aardig detail is wel dat in 1842 een boekje verscheen met als titel “De leer der voldoening, verklaard en verdedigd door Wilhelmus à Brakel”. Het was een herdruk van à Brakels hoofdstuk over de noodzakelijkheid van de voldoening. Mr. J. J. L. van der Brugghen gaf het hoofdstuk uit als antwoord op een Adres aan de hervormde synode van dr. A. Rutgers van der Loeff. Deze stelde dat de gereformeerde leer der voldoening „tegen het Evangelie indruiste”. Het was de tijd van de opkomst van de Groninger godgeleerden die Jezus Christus louter als een voorbeeld ter navolging zagen.

Vervlakking
„Wat we vooral van à Brakel kunnen leren, is dat we er met een orthodoxe beschouwing over de verzoening niet zijn. Met ons verstand kunnen we misschien de voldoening van Christus schriftuurlijk onder woorden brengen. Maar daarmee voelen we nog niet persoonlijk de noodzaak van die voldoening. Niet alleen in onze maatschappij, maar ook binnen de kerk lijkt het besef van Gods deugden te vervlakken. Hoe minder we beseffen dat God vanuit Zijn rechtvaardigheid de zonden moet straffen, des te minder zal in ons leven de noodzaak van een betalende Middelaar worden verstaan.

De moderne theologie weet geen raad met de verzoening door voldoening. Maar ten diepste ligt dit leerstuk ook ons niet. We zullen moeten beseffen van welk gewicht de zonde is. We zullen moeten verstaan wie God is en wat Zijn eigenschappen betekenen. We zeggen Gods Woord voor waar te houden. Maar is dat werkelijk zo? Waar blijkt dat dan uit in ons leven?”