Verzoening de eeuwen door 9 april 1998

„Calvijn houdt Gods liefde en Zijn rechtvaardige toorn bijeen”

Eenheid van verzoening en heiliging

Door J. M. D. de Heer
DEN HAAG – „Christus' offer bewerkte bedekking van de schuld der zonde, maar in de ogen van Calvijn ook de heiliging. De Middelaar verwierf vergeving én vernieuwing, die we samen verzoening kunnen noemen. Kenmerken daarvan zijn liefde, vreugde en vrede. Als we de blijdschap des geloofs vergeten, scheiden we verzoening en heiliging van elkaar”.

Calvijns uiteenzetting over de verzoening is echt een klassiek stuk in de gereformeerde theologie, zegt dr. B. Wentsel, gereformeerd emeritus predikant in Den Haag en auteur van een omvangrijke dogmatiek. „Als student las ik een oude vertaling van de “Institutie”. Ik zag er niet zo veel in. Maar toen ik later de vertaling van dr. A. Sizoo en een nieuwe Franse editie bestudeerde, dacht ik: Dit werk is veel belangrijker dan wij denken! Velen hebben dat echter niet door. Je kunt de Institutie rustig literair en dogmatisch het beste Franse religieuze boek van zijn tijd noemen, geworteld in de Schrift en uitblinkend door een scherpe argumentatie”.

Socinianen
„In de Institutie kwam de verzoening als vanzelfsprekend aan de orde, omdat Calvijn de hele geloofsleer behandelde. Maar als er problemen rond een dogma rezen, voegde hij een nieuw hoofdstuk aan het boek toe. Zo keert Calvijn zich zakelijk in boek II hoofdstuk 16 –een echo van een brief aan Lelio– tegen de opvattingen van Lelio en zijn neef Faustus Socinus. Hun gedachtegoed verspreidde zich snel binnen de christelijke gemeenschap in de tijd van de Reformatie”.

De socinianen, zegt dr. Wentsel, kun je zien als de vrijzinnigen van de zestiende eeuw. „Hun tegenwerpingen tegen de verzoeningsleer zijn nog steeds actueel; je vindt soortgelijke bezwaren bij de 'ouderwetse' prof. C. J. den Heyer terug. Ze hadden moeite met de gedachte dat Christus met Zijn offer Gods toorn stilde, de vloek wegdroeg, de vijandschap ophief, zondaren met God verzoende en de zaligheid verdiende”.

Vroege Kerk
Calvijn laat zien dat zijn hart bij de bijbelse theologie ligt. Op het verleden beroept hij zich in de hoofdstukken over de verzoening zelden. Dat komt, zegt dr. Wentsel, omdat in de Vroege Kerk, een belangrijke bron van Calvijn, heel weinig over de toedracht en wijze van de verzoening is geschreven. „Maar Calvijn citeert in dit verband ook de middeleeuwer Anselmus niet. Het is zelfs de vraag of de reformator Anselmus wel kende. Dat is best opvallend”.

Het verraste de Haagse predikant dat Calvijn voor de verdediging van de verzoening door voldoening ook een psychologisch motief noemt. „Wie in zichzelf afdaalt en ernstig overdenkt hoedanig hij is”, schrijft Calvijn, „gevoelt dat God toornig op hem is, zoekt vol angst naar een middel om Hem te verzoenen, omdat Hij voldoening eist” (Institutie, II.16.1). „Je kunt je afvragen of dit gevoel heden ten dage nog aanwezig is. Ik denk het wel, alleen noemt men het anders. Je voelt je beroerd, zegt men, terwijl het ten diepste Gods toorn is, die op de zonden rust.

Het belangrijkste bewijs voor de verzoening vindt Calvijn evenwel in de Schrift. Hij beroept zich met name op Romeinen 5:10, een van de meest sprekende maar ook moeilijkste teksten uit de Bijbel. Ook Galaten 3:10 en 13, waar we lezen dat Christus aan het kruis de vloek van de wet heeft gedragen, is voor de Geneefse predikant een belangrijk bewijs voor de verzoening door het plaatsbekledend lijden en sterven van Christus”.

Liefde en toorn
In zijn spreken over verzoening houdt Calvijn Gods liefde en Zijn rechtvaardige toorn bijeen, is de overtuiging van de dogmaticus. In het verleden, en nu nog, voegt dr. Wentsel daaraan toe, zijn Gods liefde en rechtvaardigheid wel tegen elkaar uitgespeeld. „God is liefde, hoor je vaak zeggen, waarom spreken we nog over Zijn rechtvaardige toorn?”

„Uit liefde gaf God Zijn Zoon (zie Johannes 3:16), maar tegelijkertijd toornde Hij tegen Christus. Gods liefde tot de Zijnen komt zelfs het duidelijkst openbaar op Golgotha, waar Zijn toorn ten volle op de Middelaar rustte. Maar hoe kon Christus aan God genoegdoening schenken terwijl hij tegelijkertijd het geschenk van Gods liefde was? Om deze knoop te ontwarren, wijst Calvijn op Christus' ambten. Christus heeft op Zich genomen om als Lam de schuld te dragen en de straf der zonde te boeten. God keerde Zich niet in toorn tegen Zijn Zoon, maar tegen Hem als de Middelaar die plaatsvervangend de schuld der zonde droeg.

Dit ambtelijke werk van Christus zet zich nog steeds voort. Hij pleit voortdurend bij de Vader of de zegen mag doorgaan voor de kerk”.

Heiliging
„Christus' offer bewerkte de verzoening van de schuld der zonde, maar in de ogen van Calvijn ook de heiliging. Op Golgotha verwierf de Middelaar vergeving én vernieuwing, kwijtschelding én heiligheid. Dit staat ervoor garant dat gelovigen ook nieuwe schepselen zijn. Kenmerken daarvan zijn liefde, vreugde en vrede. Deze blijdschap des geloofs dreigen we soms te vergeten”, zegt de Haagse predikant. „Daarmee worden verzoening en heiliging van elkaar gescheiden.

Calvijns beschouwing over de verzoening heeft krachtig doorgewerkt in de traditie der Reformatie. In artikel 20-21 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis herken je helemaal de Institutie. Guido de Brès was ook een leerling van Calvijn. Ook in de Gereformeerde Dogmatiek van Herman Bavinck herken je helemaal het gedachtegoed van de reformator.

Met name Karl Barth heeft de afbraak van deze reformatorische traditie bevorderd. Zijn beschouwing hield in dat de Vader in Christus meeleed met het leed van de wereld. Deze gedachte is later breed uitgewerkt in de “theologie van de lijdende God”. De plaatsvervanging is dan inmiddels helemaal aan de kant geschoven”.

Uitgehold
„Als velen in onze tijd zeggen niets meer te kunnen met plaatsbekleding, denk ik dat daar een uitgehold schuldbegrip achter schuilt. Als je je zonden en Gods toorn daarover voelt, zoek je wel naar een ander die kan voldoen. Dan moet de schuldvraag worden opgelost. Maar ook van Gods toorn willen velen niet meer weten. Dit bijbelse gegeven wordt eerst verdrongen en vervolgens bestreden. Ook in de gereformeerde gezindte moeten we hiervoor oppassen”.