Wegwijs ’98

Ambassadeur Jossi Gal bezoekt Wegwijs-beurs

„Op elke hoek
zie ik Holland”

Door G. Wolvers
UTRECHT – 13.10 uur. Pee Koelewijn, de bekende en bebaarde motor achter Christenen voor Israël, loopt door de grote gang van de Jaarbeurshal. In afwachting van Jossi Gal, dé grote gast op de eerste dag van Wegwijs '98. Zijne excellentie de ambassadeur van Israël in Nederland zal de reformatorische gezinsbeurs luister bijzetten.

Even voor half twee is het zover. De grijzende, minzame heer loopt de Royal Lobby van het Utrechtse Jaarbeursgebouw binnen, links en rechts handen schuddend. Een boom van een uitsmijter posteert bij de deur, met zijn waakzame ogen de in- en uitgaande mensen controlerend. Daarbij ziet hij de koffer van een verslaggever, waarin o zo makkelijk een bom had kunnen zitten, over het hoofd. Een kniesoor die daarop let. Reformatorisch Nederland is tenslotte Israël-gezind.

Dat blijkt als de stoet om stipt twee uur de beurs opgaat. Vele bezoekers glimlachen van herkenning en verlegenheid als ze deze belangrijke gast voorbij zien komen. Eerst gaat het naar een benauwd zaaltje, waarin gastheer D. C. van Voorthuysen van Kreatieve Reclame Begeleiding de aanwezigen trakteert op een filmpje over Israël. Een mooi product, waarin alleen de sluikreclame van een bekend reformatorisch reisbureau een storende factor is.

Moederlijk
Hierna geeft Koelewijn het woord aan A. de Vos van Uitgeverij Kok Voorhoeve. Hij overhandigt het boek “Een klaagmuur in Rijssen” aan de auteur, de Nederlandse Israëli Wiesje de Lange. „Wat bezielt de schrijfster toch?”, vraagt hij zich af. „Moederlijk plichtsgevoel”, zegt hij, maar ook het „noemen van namen die niet meer worden genoemd”. Wiesje geeft op haar beurt haar exemplaar weer door aan Erdee-directeur J. Koetsier en een tweede aan Jossi Gal.

Pijnlijk voor de Rijssense gemeenschap is dat deze promotie een in april geplande presentatie van het boekje in de Reggestad vóór is. „We doen net alsof dit hier helemaal niet is gebeurd, alsof we dit hebben gedroomd”, beloofde Wiesje eerder. Haar bloemrijke inleiding is er niet minder om. „De golven van de Schelfzee zijn over het volk Israël heengegaan”. Treffend, want in dezelfde ruimte hangt een meterslang schilderij van de Rijssense schilder Albert Wessels met een tafereel van de verdrinkende Egyptenaren in de Schelfzee.

Dezelfde schilder toont even later aan de andere kant van hal 12 zijn andere ellenlange doeken. De eerste, in sombere kleuren, toont de aankomst per trein van honderden joden in een concentratiekamp. Op verzoek zingen de omstanders Psalm 3 vers 3. „Want God was aan mijn zij'; Hij ondersteunde mij; In 't leed dat mij genaakte”. „What's this?”, vraagt Gal. „A Psalm”, fluistert Koelewijn.

Onvoorzichtig wordt het eerste doek van het hout gerukt om het tweede te tonen: een tafereel uit de Zesdaagse Oorlog van 1967, toen Israël de tankslagen met Syrië won. Het publiek zingt weer, nu vers 4: „Gij hebt, o God, weleer; Getoond voor mij te waken”.

De inderhaast uit Israël opgetrommelde Jossi Kapach, tankcommandant in deze oorlog, ziet veel gelijkenissen. „Het geeft ook de situatie van nu weer, nu we worden bedreigd door de Arabische wereld”. Koelewijn laat de vertaling uitlopen op één grote reclameboodschap voor een reis van een reformatorisch reisbureau naar het Heilige Land. Het lijkt gesponsord, dat ís het misschien ook wel.

Felicitatieactie
Koelewijn start op dezelfde plek de actie waarbij Nederlanders de Israëlische Staat feliciteren met het vijftigjarig bestaan. De Rijssense wethouder A. Leusink, gevolgd door Koetsier en de voormalige Rijssense predikanten J. Karels en J. H. Gijsbertsen tekenen als eersten het felicitatieregister. De handtekeningen moeten op 4 juni, de geboortedag van de huidige Israëlische natie, worden aangeboden aan de president van Israël, Ezer Weizmann.

Nu wordt de diplomaat van het oude bondsvolk in Nederland even rap heen en weer gesleept. Eerst naar de stand van Christenen voor Israël, voor de overhandiging van een cd, dan naar een stand van hetzelfde reformatorische reisbureau, waar de ambassadeur vriendelijk een folder met de al veelgeprezen reis krijgt aangeboden, daarmee een Israël-reis van een als evangelisch bekendstaand reisbureau passerend.

Het snelle geloop wordt sommige gewone bezoekers, die het langzamer beurstempo aanhouden, te veel. „Ze lopen allemaal zo zenuwachtig”, zegt een vrouw als ze op haar schoen wordt getrapt en is ingehaald door rennende filmmakers.

De kus
Dan wordt de tulpenactie gelanceerd. Christenen voor Israël wil „tienduizenden, ja misschien honderdduizenden” Israëli's verrassen met een pakketje tulpenbollen uit Nederland. „Ik was laatst in Jeruzalem, overal waren tulpen, op elke straathoek zag ik Holland”, reageert Gal als hij een tulpenbos krijgt van de bijna vijftigjarige Els Bremer. Koetsier wordt met de bloemen niet overgeslagen. „Mag ik u ook kussen?” Gelaten laat de Erdee-directeur het gezoen over zich heenkomen.

xxDe burgemeester van de Golanhoogte mag ook nog wat zeggen. Ook hem sprak het Golan-schilderij aan. Dan lijkt de plechtigheid voorbij. „Dit soort plichtplegingen hoort erbij”, verzucht een Nederlandse hoogwaardigheidsbekleder.

Dat zal Gal ook hebben gedacht. Hij moet mee nog even naar de stand van themagemeente Kesteren, waar hij een appeltje meekrijgt. Maar de diplomaat heeft haast, want hij is al te laat. Hij ziet nog snel een schilderij met een Israël-vlag van een andere beroepsschilder en loopt dan naar de uitgang. Het zit hem echter niet mee: De ponykar verspert de weg. Het appeltje wordt onderweg aangesproken en halfopgegeten netjes in een grijze container gedeponeerd.

Ook de beveiligingsboys ontspannen. Bij de speeltuin zegt er een: „Je kunt nog even springen”. Buiten staat de bepantserde BMW uit de 7-serie al met draaiende motor te wachten. Een laatste handdruk en groet. En weg is de verlate ambassadeur. De banden tussen reformatorisch Nederland en het joodse Israël zijn weer aangehaald.