Wetenschap

Rekenmodel voor veiliger dijken

In een land als Nederland betekent een dijkdoorbraak meestal een ramp van formaat. Lang heeft men dijken ontworpen uitgaande van het idee dat ze nooit zouden doorbreken. Na de watersnoodramp in 1953 blijkt dit idee niet langer houdbaar. Men is het er nu met elkaar over eens dat een dijk zo moet worden ontworpen, dat de gevolgen van een doorbraak tot een minimum worden beperkt.

De Delftse onderzoeker P. Visser komt met een rekenmodel voor de groei van het gat dat ontstaat tijdens een dijkdoorbraak, wat van belang is voor de hoeveelheid die in het achterland terechtkomt. Vorige week promoveerde hij op zijn onderzoek. Vissers model kan dienen als uitgangspunt voor een optimaal dijkontwerp.

Voor het berekenen van de verwachte schade is het noodzakelijk het verloop van het onderlopen van het achterland te kennen. Dit laatste is afhankelijk van de grootte van het gat in de dijk. Daarover zijn echter geen cijfers bekend. „De enige cijfers die we hadden zijn twee ooggetuigenverslagen uit 1926 van doorbraken van dijken langs de IJssel en de Vecht”, aldus Visser.

Aan de hand van een veldproef, een experimentele dijkdoorbraak in het Zwin (Zeeuws- Vlaanderen) in 1994 en een theoretische benadering komt Visser uit op een vijftal stadia in de groei van de bresgrootte. Deze gegevens dienden als basis voor zijn rekenmodel om tot een veiliger dijkontwerp te komen, waarbij zo min mogelijk water het achterland in stroomt.

Volgens Visser is het het beste op het buitentalud van de dijk een stevige zogeheten teenconstructie aan te leggen. „Die fungeert als drempel. Daarnaast moet er worden gezorgd dat het gat niet te breed kan worden, bijvoorbeeld door de constructie van een damwand dwars in de dijk. Op deze manier kan het in een polder als de West-Alblasserwaard bijna vier dagen duren voordat in dit gebied een meter water staat. Dat is genoeg om mensen en materieel te evacueren”.