Commentaar 12 juli 1999

Hellend vlak

Na het nieuws over de abortusmogelijkheden die het kabinet wil verruimen, zijn nu ook de plannen over de ruimere euthanasieregels openbaar geworden. Gevallen van euthanasie hoeven, volgens het door het kabinet geaccepteerde wetsontwerp van de ministers Borst en Korthals, voortaan niet meer gemeld te worden. Alleen wanneer artsen niet zorgvuldig hebben gehandeld, krijgen zij te maken met justitie.

Het verbod op euthanasie en hulp bij zelfdoding blijft nog wel in het Wetboek van Strafrecht staan, maar artsen wordt het makkelijker gemaakt om tot euthanasie over te gaan. Als zij het maar zorgvuldig en vakkundig doen en een andere arts raadplegen, is er geen vuiltje aan de lucht.

Bij het opstellen van het nieuwe regeerakkoord vorig jaar was al tot deze verruiming besloten. Nieuw is wel dat het kabinet de leeftijdsgrens voor euthanasieverzoeken verlaagd heeft tot 16 jaar. Hoewel het hier gaat om minderjarigen, worden zij toch geacht zelfstandig te kunnen beslissen over een van de meest ingrijpende zaken in een mensenleven.

Die nieuwe benadering sluit aan bij de reeds bestaande regels over de medische rechtspositie van minderjarigen. Maar de vraag naar euthanasie is toch wel heel wat anders dan het verzoek om een wrattenbehandeling.

In de praktijk zullen aanvragen van minderjarigen om euthanasie beperkt blijven tot een klein aantal, uitzonderlijke gevallen. Toch is het een fundamenteel punt dat bij een dergelijke zaak van leven en dood de ouders buiten spel worden gezet.

Er is in onze maatschappij sprake van een versnelde ontvoogding van jonge mensen. Niet alleen is de officiële meerderjarigheidsleeftijd verlaagd van 21 naar 18 jaar, ook andere leeftijdsgrenzen zijn lager komen te liggen. Het formele gezag van de ouders over hun kinderen is dienovereenkomstig verminderd.

Nu was het ook in het verleden zo dat het formele ouderlijk gezag niet altijd samenviel met de feitelijke gezagsuitoefening. Ongeacht de wettelijke regels waren er jongeren die zich niets meer van het gezag van hun ouders aantrokken, zoals er ook ouders waren die hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun kinderen nauwelijks serieus namen.

Wel heeft de officiële inperking van de ouderlijke bevoegdheden de tendens gestimuleerd dat jongeren in de dagelijkse praktijk een grote vrijheid van handelen hebben. De kans op ongelukken wordt daarmee ook groter. Zeker als het gaat om ingrijpende medische beslissingen (en bij euthanasie gaat het om zaken van leven en dood) is het volstrekt verkeerd om minderjarige jongeren de vrije hand te geven.

In heel de euthanasiediscussie stuiten we overigens op de gedachte van de menselijke zelfbeschikking. De overtuiging dat ons leven in Gods hand ligt en dat Hij ons leven leidt, ook als we oud geworden zijn en onze krachten steeds verder afnemen, is bij velen volstrekt niet meer aan de orde. Dat geldt zeker voor de regeringscoalitie. In een partij als het CDA worden wat dat betreft toch nog andere tonen aangeslagen.

Vanaf het begin van de euthanasiediscussie, halverwege de jaren zeventig, is door tegenstanders gewaarschuwd voor het effect van het hellend vlak. Gevreesd moest worden dat euthanasie in steeds meer situaties en voor steeds meer gevallen zou worden vrijgegeven. Zo laat ook het huidige wetsontwerp een verruiming zien.

Wel blijft het criterium staan dat er sprake moet zijn van een uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Als dat naar het oordeel van de arts niet het geval is, mag hij, ondanks aanhoudende verzoeken van de patiënt, niet tot euthanasie overgaan.

De vraag is hoe lang dat min of meer objectieve criterium nog stand zal houden. In haar reactie op het wetsontwerp pleitte de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie ervoor om de wens van de patiënt zonder meer maatgevend te laten zijn.