Commentaar

De eigen eindigheid de
baas willen blijven

De begrenzing van het leven door de dood wordt steeds meer ervaren als alleen maar een biologisch feit. De moderne mens heeft geen boodschap aan die van de Prediker: „…want de mens gaat naar zijn eeuwig huis”. Hij concentreert zich op het heden. Gezondheid en vitaliteit worden absolute eisen voor een waardevol bestaan.

De volgende stap is dat de mens zelf bepaalt waar zijn levensgrens ligt. Hij wil de eigen eindigheid de baas kunnen blijven. De aan de Vrije Universiteit verbonden ethicus Reinders noemde dat gisteren een symptoom van een hardnekkige kwaal van de moderne cultuur. Dat was op het congres van de Christelijke Vereniging van Zorginstellingen over “Versterving”.

Eigen baas willen blijven. Dat is de ene kant van de medaille. Op de andere kant staat de ontwikkeling van de medische wetenschap. Die 'zorgt' voor een verschuiving in de richting van de vitale, niet-zieke mens (of wij medisch gezien zoveel gezonder zijn dan generaties voor ons, is de vraag), van wie de gemiddelde leeftijd toeneemt. Meer dan vroeger zal dood door ouderdom optreden. Daaraan kan een heel nieuw arsenaal aan medische problemen en termen worden gekoppeld. In de praktijk gaan die echter altijd gepaard met emoties: Wat gaat er met me gebeuren als…

Op het congres werden drie situaties getekend die onder de noemer “versterven” kunnen worden gebracht. Een patiënt verkeert in de terminale fase. Zijn overlijden wordt binnen afzienbare tijd verwacht. Hij accepteert op z'n hoogst nog wat water. Een 'geaccepteerde' wijze van sterven. Het tweede voorbeeld levert ethisch heel wat meer problemen op. De diep demente patiënt lijkt toediening van voedsel en vocht af te weren. Hoe nu verder? De derde –op het congres werd een ander volgorde gehanteerd– tekent de wilsbekwame patiënt die „dood wil, maar zijn arts er niet mee wil belasten. Hij weigert eten en drinken”.

”Versterving” is het allesomvattende modewoord. Het past bij de tendens om verhuld te spreken over de dood. Gisteren werd duidelijk dat wat eerst onder één noemer viel, beter uiteengerafeld kan worden. De derde uitleg –versterven-euthanasie–kreeg te veel aandacht door de affaire ' t Blauwborgje in Groningen. Sindsdien zijn verpleegden argwanend en vragen verplegers om protocollen. Daarom is het goed dat de directies nauwkeurig omschrijven hoe men binnen een verpleeghuis het levenseinde begeleidt.

Reinders verzet zich echter tegen „bureaucratische rituelen”. Hij meent dat als alles op schrift staat, de indruk wordt gewekt dat het verpleeghuis alles goed in de hand heeft. Maar het beleid staat of valt met degenen die in het tehuis werken. Die schatten de situatie in en maken de afwegingen voor de behandeling. En daarvoor is allereerst een vertrouwensrelatie met de patiënt nodig.

Zo'n standpunt doet weldadig aan. Daarom is de poging van mevrouw Slaakweg, gisteren op het congres, om versterven te definiëren als het „overgaan van verzorging tot koesteren”, sympathiek. „De bewoner omarmen met je zorg, je aandacht, je toewijding”, zo werkte zij dat uit. Dat had beter onthaal verdiend dan „de term koesteren houdt mij uit een verzorgings- of verpleeghuis weg”; door applaus onderstreept.

In die reactie klinkt iets door van het zelf de eigen eindigheid de baas willen blijven. Zoals dat zaterdag op het congres van de Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie werd verwoord: Het gaat bij euthanasie vooral om de troost dat iemand niet „afhankelijk en alleen” dood hoeft te gaan.

Wat staat dat levensgevoel ver weg van het geloofsantwoord op de vraag wat onze enige troost is in leven en sterven. De eigen eindigheid de baas willen blijven, tegenover het „Christus, Wiens eigen ik ben”.

Voor dat dilemma staat ieder mens. In dit leven.