Commentaar | 31 mei 2001 |
WAO-rapportDe laatste week van mei was dit jaar de week van de fundamentele rapporten. Presenteerde dinsdag de commissie-Wijffels haar toekomstschets van de Nederlandse landbouw, gisteren was het de beurt aan de commissie-Donner om haar visie te geven op een nieuw WAO-stelsel. Zo wordt in één week tijd voor twee uiterst weerbarstige problemen waar Nederland al decennia mee worstelt, een oplossing aangedragen. Een oplossing die in beide gevallen niet betekent: een beetje bijsturen hier en een beetje bijsturen daar, maar een grondige herziening van het hele systeem.Verschillen tussen beide rapporten zijn er natuurlijk ook. Leverde Wijffels in een maand tijd een essay van 21 A4'tjes in, Donner was bijna een jaar bezig en leverde een boekwerk van 141 pagina's af. De laatste gaat dan ook veel verder dan de eerste. Houdt Wijffels het bij een abstracte beschouwing over hoe de Nederlandse veehouderij er over pakweg twintig jaar uit moet zien zonder de route daarheen te beschrijven, Donner komt behalve met een analyse ook met uiterst praktische voorstellen. Het meest in het oog lopend is het voorstel om voortaan alleen aan hen die echt niets meer kunnen een WAO-uitkering toe te kennen. Die uitkering moet dan ook van een fatsoenlijk niveau zijn. Alle anderen echter, op dit moment nog gedeeltelijk arbeidsongeschikten geheten, vallen buiten de nieuwe WAO. Vertaald naar cijfers betekent dit dat minstens de helft van de vele duizenden die nu jaarlijks de WAO instromen, voortaan bij de toegangspoort zullen worden tegengehouden. Deze aanpak komt op het eerste gezicht keihard over. Wie de geschiedenis van de WAO overziet en weet hoe omzichtig in het verleden steeds is omgegaan met deze open zenuw in de Nederlandse politiek, knippert even met zijn ogen als hij ziet hoe er nu opeens een breed gedragen rapport op tafel ligt met zulke verstrekkende voorstellen. De herziening van de WAO begin jaren negentig, door sommigen dramatisch genoemd, lijkt hierbij vergeleken een peulenschil. Maar ingrijpende voorstellen kunnen soms nodig zijn. Terecht merkte staatssecretaris Hoogervorst gisteren op dat het vormgeven aan de WAO in 1967 plaats heeft gevonden in een moment van onbedachtzaamheid. Niemand vermoedde toen in de verste verte dat ooit bijna 1 miljoen mensen op deze wet een beroep zouden doen. Niemand voorzag toen dat de WAO een fuik zou worden waar mensen tot hun eigen schade in zouden zwemmen om er nooit meer uit te kunnen. Niemand kon bevroeden dat de oorspronkelijke bedoeling: ieder die ook maar enigszins kan werken, blijft dat doen, om zou slaan in: naast de echte arbeidsongeschikten krijgt ieder die wat mankeert een uitkering. Het is daarom goed dat we anno 2001 erkennen dat er de afgelopen decennia veel mis is gegaan, zodat een nieuw begin nodig is. Dat nieuwe begin van Donner is trouwens niet zo hardvochtig als het lijkt. Want behalve op een strikte scheiding tussen echte en onechte WAO'ers, hamert de staatsraad in zijn rapport op preventie, vroegtijdig ingrijpen en reïntegratie. Zij die niet meer in de WAO worden toegelaten, worden niet aan hun lot overgelaten. Natuurlijk hebben zij klachten, natuurlijk zijn zij tot op zekere hoogte ziek. Soms zullen zij inderdaad een arbeidshandicap hebben opgelopen. Maar de cruciale vraag is of zij door al deze zaken echt niet meer kunnen werken. Of is het zo dat veel problemen, als ze maar vroegtijdig gesignaleerd en aangepakt worden, goed te verhelpen zijn? Als we van de afgelopen jaren iets geleerd hebben, is het dat snelle hervatting van het werk het herstel van de ziekte bevordert, terwijl wachten op volledig herstel al te vaak leidt tot blijvende arbeidsongeschiktheid. Als politiek Den Haag uit de voorstellen van de commissie-Donner dít element van vroegtijdig ingrijpen en reïntegratie serieus oppakt en vormgeeft, kan er uit de bezinning van het afgelopen jaar veel goeds voortkomen. |
![]() |