Commentaar 28 november 2000

Samenwonen

De woordvoerders van de christelijke partijen in de Tweede Kamer voelen zich dezer dagen geroepen om het samenwonen te verdedigen. Niet het samenwonen in buitenhuwelijkse relaties, maar binnen het huwelijk. Tot dusver geldt de regel uit het Burgerlijk Wetboek dat echtgenoten jegens elkander tot samenwoning verplicht zijn, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.

Aan die wetsbepaling zijn overigens geen sancties verbonden. Wel geeft zij aan wat in Nederland normaal geacht wordt. Bij een levensgemeenschap als het huwelijk, waarbij man en vrouw elkaar liefde en trouw beloven, is het vanzelfsprekend dat zij een gezamenlijke huishouding voeren en een gezamenlijk onderdak hebben.

Toch kwam het paarse kabinet met het voorstel om de samenwoningsplicht te schrappen. Dat is niet toevallig. Met dergelijke voorstellen wordt de maatschappelijke betekenis van het huwelijk steeds meer afgebroken. Niet dat straks, wanneer dat regeringsvoorstel aangenomen zou worden, ineens een heleboel echtparen zullen besluiten om hun gemeenschappelijk onderdak op te geven. Maar de gedachte dat het normaal is dat gehuwden samenwonen, verdient wettelijke ondersteuning.

Niet voor niets liet D66-woordvoerder Dittrich gisteren weten „zielsgelukkig” te zijn met dit kabinetsvoorstel. Met GroenLinks geldt D66 als de grote verdediger van het homohuwelijk. Zowel door het mogelijk maken van dergelijke absurde huwelijken als door het weghalen van elementen die voor een huwelijk vanzelfsprekend zijn, wordt de waarde van het burgerlijk huwelijk steeds verder uitgehold. Ook de invoering van een surrogaathuwelijk als het geregistreerd partnerschap kan in dit verband genoemd worden.

Het was voor Dittrich dan ook een grote teleurstelling toen bleek dat van de regeringspartijen in ieder geval de VVD forse bedenkingen heeft bij het kabinetsvoorstel. Voor deze partij was het vooral een kwestie van rechtszekerheid. Wanneer echtgenoten niet meer vanzelfsprekend op hetzelfde adres wonen, wordt het voor schuldeisers lastiger om openstaande rekeningen te incasseren.

Hopelijk leidt dat bezwaar ertoe dat het wetsontwerp op de lange baan geschoven wordt. Daarmee is en blijft het een droevige zaak dat alleen dankzij een zakelijk argument als de rechtszekerheid van de schuldeiser, een voor het huwelijk wezenlijk bestanddeel in ons Burgerlijk Wetboek vermeld blijft.

Ook met betrekking tot het huwelijk geldt dat er sprake is van een wisselwerking tussen wetgeving en maatschappij. De een beïnvloedt de ander. Daarbij is het de taak van de wetgever om het maatschappelijk normbesef aan te scherpen, of het nu gaat om verkeersgedrag of om de huwelijkspraktijk.

In Nederland zien we echter dat de overheid haar best doet om het aan het christendom ontleende huwelijkspatroon steeds verder te ondermijnen. Het huwelijk is voor haar slechts een van de mogelijke varianten waarin mensen met elkaar samenleven. Een variant die, als het aan de overheid ligt, ook steeds minder voorstelt. De schadelijke gevolgen daarvan, zeker voor de opvoeding van de jongere generatie, zullen niet uitblijven.