Voorpagina 18 oktober 2000

Dossier Euthanasie

Kabinet biedt bezwaarde artsen geen ruimte

Levensbeëindiging zonder
verzoek niet langer taboe

Van onze redactie politiek
DEN HAAG – Op levensbeëindiging zonder verzoek rust geen taboe meer. Was het voorheen nog zo dat een „gepaste strafrechtelijke actie” geboden was bij euthanasie op bijvoorbeeld pasgeborenen of comateuze patiënten, nu wil het kabinet dat toestaan indien de juiste procedure is gevolgd.

Dat blijkt uit de schriftelijke antwoorden van de ministers Korthals van Justitie en Borst van Volksgezondheid op een tweede vragenronde van de Tweede Kamer over de nieuwe euthanasiewetgeving.

RPF/GPV-woordvoerder Rouvoet is zeer „verontrust” over het feit dat het beëindigen van het leven van mensen die daar niet om (hebben) kunnen vragen, volgens de kabinetsplannen aan een „centrale beoordelingscommissie” wordt voorgelegd, die een „zwaarwegend advies” aan het openbaar ministerie moet uitbrengen. „Iets waar voorheen een taboe op rustte, wordt nu procedureel geregeld”, aldus Rouvoet.

Collega-arts
Uit de beantwoording blijkt ook dat het kabinet weinig tot geen ruimte wil geven aan gewetensbezwaarde artsen. Een arts die om principiële redenen tegen het toepassen van euthanasie is, verdient „vanzelfsprekend respect”, maar moet vooral weten dat hij „op grond van zijn plicht als hulpverlener een patiënt niet in de steek mag laten.”

Om die reden moet hij een patiënt die euthanasie wil, doorverwijzen naar een collega-arts die wel bereid is aan de uitvoering van euthanasie mee te werken.

De SGP-fractie in de Tweede Kamer gaat nu een amendement maken op het wetsvoorstel van het kabinet om gewetensbezwaarde artsen „te vrijwaren van iedere vorm van medewerking aan euthanasie en hulp bij zelfdoding.”

Niet wenselijk
De huidige wetgeving biedt volgens het kabinet ook voldoende mogelijkheden aan verpleegkundigen om zich te distantiëren van medewerking aan handelingen die gericht zijn op levensbeëindiging van een patiënt.

Hun bezwaren tegen euthanasie mogen nooit een reden zijn om deze verpleegkundigen –evenals gewetensbezwaarde artsen– bij een sollicitatie af te wijzen. Omdat de werkdruk in de verpleging vaak zo groot is dat verpleegkundigen in de praktijk haast gedwongen worden mee te werken bij euthanasie, wil de SGP via een amendement ook de rechtspositie van gewetensbezwaarde verpleegkundigen versterken.

De ministers vinden dat zowel de behandelende arts als de consulent een patiënt op de mogelijkheid van palliatieve zorg moet wijzen. Maar de patiënt kan niet verplicht worden die palliatieve zorg te ondergaan. Als hij volhardt in zijn verzoek om euthanasie, moet daaraan gehoor worden gegeven. Een verwijsplicht naar palliatieve zorg –die de SGP bepleit– wijst het kabinet dan ook af.

Het kabinet komt wel aan een ander bezwaar van de SGP tegemoet. Zo zijn Korthals en Borst het met de SGP eens dat het „in beginsel niet wenselijk” is wanneer de euthanaserende arts, de consulent en de lijkschouwer uit dezelfde huisartsen- of waarneemgroep komen. Dat komt de objectiviteit van de toetsing door een consulterend arts niet ten goede. Het kabinet voegt daar wel aan toe dat in kleinere gemeenten niet zal kunnen worden voorkomen dat de drie betrokkenen uit dezelfde groep komen.

Het kabinet schrijft verder het eigen wetsvoorstel goed te vinden, omdat het voorstel een strafuitsluitingsgrond vastlegt die in de rechtspraak al lang als gerechtvaardigd wordt beschouwd. Bovendien, zo vervolgt het kabinet, heeft een meerderheid binnen de beroepsgroep, de samenleving en de Tweede Kamer te kennen gegeven dat zij dit wetsvoorstel wil. „Er is dus een voldoende breed draagvlak.”

De Kamer houdt op 30 oktober een lang overleg over het kabinetsvoorstel de euthanasiewetgeving verder te liberaliseren.