Commentaar | 27 september 2000 |
De zin van strafGa je er op vooruit? Word je er beter van? Dat zijn herkenbare vragen in onze cultuur. De stelling van de morgen in Maastricht promoverende criminoloog Peter Nelissen zou ermee te maken kunnen hebben. Hij legt als conclusie op tafel dat iemand van een verblijf in de gevangenis niet per definitie slechter wordt. Toch speelt er in de uitkomst van zijn onderzoek een andere kwestie mee. Die van de opvatting over de zin en het karakter van straf. De late Middeleeuwen kenmerkten zich door wreedheid in het strafrecht. Een van de gruwelijkste straffen was het radbraken. De bedoeling was om door afschrikwekkende voorbeelden andere, nog vrij rondlopende misdadigers te weerhouden van hun boze opzet. De middeleeuwers hadden vanuit onze optiek echter te weinig oog voor resocialisatie, het weer geschikt maken voor een aangepast leven in de maatschappij. Terechte weerzin tegen wreedheid mag echter niet weerhouden van vergelding. In 1886 voerde Nederland het Wetboek van Strafrecht in. Daarbij speelde ene Modderman een grote rol. Hij legde uit de straf in de eerste plaats te zien als een strenge doch rechtvaardige vergelding van het misdrijf, die ook anderen van het kwaad terughoudt. Dat is het eeuwenlang geldende, klassieke standpunt. Vooral in de eerste decennia van de vorige eeuw kwam echter humanisering van het strafrecht binnen het gezichtsveld. Sommigen bepleiten het geheel afzien van vergelding als een moreel waardevollere houding. Vergeven schijnt beter. Toch onderschatten degenen die dit voorstaan de diepe doorwerking van het kwaad in de mens. Dat geldt zeker ook strafrechtgeleerden als Hulsman en Bianchi. Zij onderstreepten sedert de jaren '70 dat in elk geval vrijheidsstraf dat gaat dus ook over gevangenisstraf niet valt te rechtvaardigen. Omdat zij slechts nadelen met zich zou meebrengen en niet doelmatig blijkt. Dergelijke standpunten hebben te maken met de visie op de aard van het bedreven kwaad en het mensbeeld dat iemand koestert. Ziet hij het kwaad in de mens als uitvloeisel van de diep in de mens wortelende zondigheid? Of als een menselijk herstelbaar falen, waartegen opvoeding gegarandeerd resultaat biedt? Wie als christen de Bijbel raadpleegt, concludeert dat vergelding en herstel van begane overtredingen een belangrijke rol spelen. Tot nut van een redelijk en veilig functioneren van de maatschappij. Niemand mag eigen rechter spelen. God laat in Zijn goedheid de door zonde verwrongen samenleving niet aan zichzelf over, maar geeft de overheid als bovenpartijdige institutie opdracht om Zijn gerechtigheid te handhaven en misdaden door straf te vergelden. De Heere Jezus keert zich in de Bergrede slechts tegen het misbruik van de wet der vergelding. Wel is het opmerkelijk dat in het oudtestamentische, mozaïsche strafrecht geen sprake is van gevangenisstraf. Hooguit van een voorlopige hechtenis in afwachting van het moment dat de rechter vonnis wijst. Wie echter op basis hiervan gevangenisstraf als vergelding afwijst, verliest uit het oog dat de bedoelde wetten verre van zachtzinnig waren. Het aspect van vergelding was wel degelijk aanwezig. Voor het minste vergrijp kon de doodstraf al wachten. Wie het aspect vergelding laat vallen, toont daarmee geen oog te hebben voor het eisend recht van de Allerhoogste ten aanzien van de menselijke zonden. Tegelijk geldt dat wie geen oog heeft voor resocialisatie, kennelijk nooit kennismaakte met de vergevende liefde in Christus die zondaren door recht verlost. En de conclusie uit het onderzoek van Nelissen iemand wordt niet per definitie slechter in de gevangenis is vooral in het gemodereerde West-Europa van belang. Zij valt te gebruiken in de afwijzing van al te moderne opvattingen, die de zin van straf in twijfel trekken en vrijheidsstraf zelfs zouden willen afschaffen. |
![]() |