Commentaar 26 april 2000

Schaduw en maneschijn

Tijdgenoten en geestverwanten bezingen de lof van Hermans. Gedurende tal van jaren toonde hij zich een begrip. Via voordrachten en liedjes verschafte hij medemensen plezier. De Leidse godsdienstsocioloog M. ter Borg zei dat Toon „mensen erop wees dat ze een positieve levensinstelling moesten hebben. Daar hebben ze behoefte aan.” Youp van 't Hek denkt bij de nu overledene vooral aan de vrolijkheid die de kunstenaar uitstraalde. Nederland weet wie Toon was. En velen hingen aan zijn lippen. Hermans wilde op een humoristische manier anderen amuseren. Hij koos voor wat hij betitelde als prettherapie. Zodat ze hun narigheid vergaten.

Ook een bekend volksvermaker moet sterven. Voor de 83-jarige Toon was het afgelopen zaterdag zover. Dan biedt een koninklijke onderscheiding geen baat. En het feit dat de simpele levenswijsheden die de cabaretier uitdroeg vaak in andermans overlijdensadvertenties prijkten, levert geen werkelijke winst voor het hiernamaals. Vroeg of laat is alles voorbij. Ook aangeprate of opgefokte vreugde.

Toon Hermans stierf. En iemand die zijn buurman op de rijke inhoud van Gods Woord wijst, verlaat ook eens het leven. In dat geval blijft echter de bron van troost en licht. Al het andere waaraan een schepsel zich optrekt, stort bij het sterven in elkaar.

Een opbeurend woord lijkt soms heel wat. Maar de zeventiende-eeuwse Schotse theoloog Rutherford gaf in de gevangenis een rake typering van veel wat de mensen bedriegt: „Wij blinde dwazen zijn verliefd geworden op maneschijn en schaduwbeelden.” Alles buiten Christus, wilde hij zeggen, valt weg en verschaft uiteindelijk geen steun of hoop.

Van Hermans schreef iemand dat hij bij het ouder worden „steeds minder de komiek” bleek. Er zouden steeds meer fijnzinnige gedachten naar boven gekomen zijn. Hij gaf zelfs een boek uit met de titel ”Gewoon God.” Over zijn zoeken naar God en de zin van leven en dood. Een kernachtige zin daaruit zegt: „Ik vind het kortzichtig als je de gedachte verwerpt dat God bestaat, omdat we zijn bestaan niet kunnen verklaren. Het eerbiedig aannemen dat God bestaat en in alles leeft, noem ik 'geloven'.” Zelfs de grootste Nederlandse clown en showman van deze eeuw –zo typeerde Henk van der Meyden hem eind 1998 in de Telegraaf– koesterde een vaag religieus gevoel. Dat komt vaker voor in onze cultuur. Maar het heeft weinig inhoud.

Hermans zag zichzelf als „de laatste positivo op het toneel.” Hij heeft altijd het licht willen laten zien. Dat is natuurlijk een nobel streven. Maar de Zoon van God typeerde menselijk licht als duisternis. En het volk dat in duisternis zit, kan zich met zulk schijnsel niet definitief troosten; hooguit bedriegen. Van de tientallen titels die Hermans op zijn naam heeft staan gingen er honderdduizenden over de toonbank. Zijn collega-cabaretier Seth Gaaikema zei dat hij „alles wat opgeblazen was, kon doorprikken en terugbrengen tot wat het in werkelijkheid was.” Maar één keer komt ook voor een talentvol en alles ontmaskerend schrijver het uur der waarheid.

Veel liedjes van Toon werden gemeengoed. Half Nederland zong ”Mien, waar is mijn feestneus”. Maar die kwaliteit past niet bij het lied van het Lam. Of iemand nu rooms-katholiek of reformatorisch is, de dienst van de wereld bedriegt. En de droefheid naar God is beter dan de vreugde van de wereld. Om nog een keer de gevangen Rutherford te citeren in zijn aanprijzen van Christus als het Leven: „Zelfs mijn zuchten zou ik niet willen ruilen met het geschilderde lachen van al mijn tegenpartijders.”