Toerisme 15 oktober 1999

Goud in een emmer
vol modder

Door B. L. P. Tramper
Overal ter wereld laten Nederlandse baggermaatschappijen hun sporen na: ze maken havens in Afrika, verdiepen vaarwegen in het Midden-Oosten en spuiten eilanden op voor de kusten van Azië. Maar de zuigers en baggermolens worden niet alleen gebruikt voor het opgraven van klei en zand. Wie het Nationaal Baggermuseum in Sliedrecht bezoekt, ontdekt dat het materieel ook wordt ingezet voor het winnen van tin en goud.

Twee grote vliegtuigbommen liggen langs het smalle grintpad in de tuin van het Baggermuseum, gevestigd aan de Molendijk. De zwartgelakte projectielen zijn in de jaren zeventig opgegraven, bij baggerwerkzaamheden bij een spoorbrug in Zuid-Holland. De vondst was voor de baggeraars destijds nauwelijks een verrassing, vertelt rondleider G. Adriaanse. „De bodem van rivieren en zeeën is bezaaid met granaten, mijnen en duizendponders.”

De Sliedrechter is als vrijwilliger bij het museum betrokken en was tot aan zijn pensionering als machinist werkzaam op een cutterzuiger. „Als er munitie werd aangetroffen, mochten we wegens explosiegevaar niet in het onderste gedeelte van het schip komen, hooguit voor wat onderhoud”, zegt hij. „Dat gaf aan boord natuurlijk best spanning.”

Dat de risico's niet onderschat mochten worden, blijkt uit een klein krantenbericht in een bijgebouw van het museum. Het maakt melding van de dood van twee baggeraars in 1957 als gevolg van een ontploffing in Marseille. In een andere zaal hangt een foto van een baggermolen waarvan de emmers die over de bodem schrapen, zijn afgedekt met roosters. De klei werd op die manier op granaten gefilterd.

Speerpunten
Nog altijd worden kanonskogels boven water gehaald. De baggeraars stuiten ook op andere bijzondere voorwerpen, aldus een museumgids. De modder blijkt soms tinnen lepels, haaientanden, pijl- en speerpunten en kruiken te verbergen. Op de vloer van het Nationaal Baggermuseum liggen grote, donkerbruine kiezen. Ze zijn afkomstig uit de kaken van mammoeten.

Voor de baggeraars –vaak ver van huis en in weer en wind aan dek– zijn zulke vondsten natuurlijk maar een bijkomstigheid. Het gaat hen in de regel om het uitdiepen en het opspuiten, en niets anders. Aan de hand van talloze scheepsmodellen wordt in het museum uitgelegd hoe zij modder naar boven weten te halen. Een zekere avontuurlijke inslag is bij het werk onontbeerlijk. Datzelfde geldt voor een innovatief karakter. Ook dat wordt bij een rondgang door het museum helder.

In het verleden was dat niet anders. Al direct bij binnenkomst in het museumgebouw zien bezoekers een stel kaplaarzen met een baggerbeugel, een schepnet aan een lange stok. Tot in de vorige eeuw werd ermee gewerkt, vanuit een zandschouw. „Als het hoogwater was, gingen de mannen in het vooronder slapen. Ze bonden om hun lijf een touw dat verbonden was aan de walkant. Zodra het water zakte, werden ze door het knellen van het touw gewekt”, vertelt J. B. A. Visser, bestuurslid van het museum.

Timmerman
De bouw van de eerste baggermolen staat op naam van een Delftse timmerman. Hij ontwierp omstreeks 1600 een vaartuig met een ketting met emmers aan de zijkant. Vier mensen konden de ketting laten draaien. De stap naar een paardenmolen was toen niet groot meer. „De baggermolen kreeg toen een complete stal voor zo'n drie tot zes paarden aan boord”, aldus Visser. De dieren zorgden ervoor dat de handelsschepen en oorlogsbodems de Amsterdamse havens konden bereiken.

Tot twee keer toe in de geschiedenis gaven Engelse ingenieurs een belangrijke stoot in de ontwikkeling van de baggerindustrie. De eerste keer toen zij overgingen op stoomkracht, de tweede keer bij de introductie van de centrifugaalpomp in 1875. „Deze uitvinding zorgde voor een grote omwenteling”, vertelt Visser. „De grond kon worden opgezogen en via een pijpleiding naar de plek van bestemming worden geperst.” Omdat de bodem vaak hard was, werd er vlak voor de mond van de stofzuiger een snijkop geplaatst.

Het baggermuseum toont modellen van zuigers in alle soorten en maten: de bodem- en bakkenzuiger ”Reclaimer”, de hopperzuiger ”Nautilus II”, de cutterzuiger ”Pharaon”, de sleephopperzuiger ”Delta Bay”. De Nederlandse vaartuigen werden vooral na de totstandkoming van de twee grootste baggerprojecten van de negentiende eeuw, de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal, ook internationaal ingezet.

Spectaculair is het cutter-zuiger-wandelstapeiland ”Al Wassl Bay”, dat door Nederlandse bedrijven in de jaren tachtig werd gebruikt voor het uitbaggeren van een havenmond bij de Arabische Emiraten. Het platform, dat zichzelf kon voortbewegen, stond met de poten op de zeebodem en had zodoende geen last van de golven. In totaal baggerde het 5,7 miljoen kubieke meter kalksteen.

Tegenover het succesverhaal van ”Al Wassl Bay” staat de tragedie van ”Simon Stevin”. Dit wandelplatform, waarvan in het museum een schaalmodel staat, geldt in de baggerindustrie als het „grootste fiasco aller tijden.” Met de bouw ervan was een bedrag van 400 miljoen gulden gemoeid. Het platform is nooit ingezet. Omdat opdrachten uitbleven, werd het zes jaar later in Taiwan roemloos gesloopt.

Tinbaggermolens
Behalve de permanente tentoonstelling –opgesteld in het hoofdgebouw, het voormalige woonhuis van de fameuze baggerfamilie Volker– heeft het museum ook vrijwel altijd een wisselexpositie in de zaal die vijf jaar geleden aan het pand werd gevoegd. De komende maanden valt het licht op de inzet van tinbaggermolens in de tropen. Drie schaalmodellen nemen een groot deel van de ruimte in beslag.

Aan de tinmolens is een boeiend verhaal gebonden. Vanuit Nederland werd tussen het begin van deze eeuw en de jaren vijftig een groot aantal tinmolens naar het toenmalige Nederlands-Indië gesleept. In de omgeving van Manggar op Billiton haalden de molens de tinerts tussen de aardlagen uit. De ruwe grondstof werd aan boord gezuiverd met trommels, zeven en centrifuges.

Transporten met tinmolens kregen altijd grote aandacht van de Nederlandse pers. Conservator Eric Verlinde dook tal van krantenknipsels op. Dramatisch was het verslepen van de ”Kantoeng”, die in 1937 vanuit Schiedam op reis ging. „Door onbekende oorzaak liep de tinmolen al na vier dagen een lek op”, aldus Verlinde. „De molen kapseisde en bleef ondersteboven drijven. Hij strandde op de kust van Cornwall.” Dagblad De Telegraaf opende de volgende dag met de teloorgang.

Karimata
Tinmolen ”Karimata” is een hoofdstuk apart. Scheepsbouwer Smit te Kinderdijk liet de molen in 1938 van stapel lopen. Voordat de reis naar Nederlands-Indië een aanvang nam, mocht hij eerst proefdraaien, en wel op een bijzondere locatie. De molen moest bij Terschelling een poging wagen het goud in het ruim van het voormalige VOC-schip ”Lutine” van de bodem te scheppen. Dat vaartuig verging in 1799. Vele weken werd er gebaggerd, maar het resultaat was pover: slechts één goudstaaf en zo'n honderd gouden munten kwamen tevoorschijn.

Het Nationaal Baggermuseum, Molendijk 204 te Sliedrecht, is van maandag tot en met zaterdag geopend van 14.00 uur tot 17.00 uur. Voor meer informatie: 0184-41 41 66.