Toerisme 14 augustus 1999

Goede herinneringen
aan Indië-jaren '40

Door A. Jansen
Net nu de erkenning van oorlogsleed onder Nederlanders uit Indië een nieuw hoogtepunt krijgt in het vlaggen op 15 augustus, worden ze op een expositie in Amsterdam weer gelijkgeschakeld met Indonesiërs en Japanners. Hoe hebben díé de Japanse bezettingstijd van Indië ervaren? Op de tentoonstelling komen ze –naast de Nederlanders– aan het woord.

Op 9 maart 1942 veroverde Japan Nederlands-Indië. Daarmee maakte het Nederlandse koloniale bestuur plaats voor een Japanse bezettingsmacht. Ruim drie jaar later, augustus 1945, capituleerde Japan. Wat Nederlanders die jaren hebben meegemaakt, weten we inmiddels. Talloos zijn de memoires, boeken en bundels die de afgelopen jaren zijn verschenen. Maar ook Indonesiërs en –uiteraard– Japanners maakten de bezettingstijd mee. Hoe hebben zij die tijd ervaren? En hoe wordt er in die landen vandaag de dag teruggekeken op de Japanse bezettingstijd?

Daarover heeft het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) in het Rijksmuseum te Amsterdam een expositie gemaakt onder de titel ”Nederlanders-Japanners-Indonesiërs. De Japanse bezetting van Nederlands-Indië herinnerd”. In drie afdelingen wordt op de expositie getoond hoe individuele Nederlanders, Japanners en Indonesiërs de bezetting hebben ervaren. Mensen dus die het aan den lijve hebben meegemaakt –”ervaringsdeskundigen” heten die tegenwoordig– zijn het die in het Rijksmuseum aan het woord komen – en dat is te zien aan wat in de vitrines ligt uitgestald: dagboekjes, tandenborstels, tasjes – allemaal heel persoonlijke dingetjes, die tegelijkertijd het stempel van de onpersoonlijke bezettingsmacht dragen. In een laatste afdeling van de expositie is te zien hoe men in de afgelopen decennia collectief aan de bezetting heeft teruggedacht.

Individueel en publiek
Die twee onderdelen –de individuele en de publieke, nationale herinnering– staan min of meer los van elkaar, terwijl het vraagstuk van hun relatie de laatste jaren nu juist zo problematisch was. Waren de vele incidenten bij herdenkingsplechtigheden niet uitingen van een gevoel van miskenning onder Indische Nederlanders?

Dat er op 15 augustus (komende zondag dus) voor het eerst officieel zal worden gevlagd voor omgekomen Nederlanders in Indië, mag worden uitgelegd als een verdere opmars van de ervaringsdeskundigen op het publieke terrein van de herinnering.

Het zal niet verbazen dat de drie nationaliteiten op heel verschillende wijze de bezettingsjaren hebben beleefd. Zo verruilden de ruim 300.000 Nederlanders die in het jaar van de Japanse invasie –1942 dus– in Nederlands-Indië zaten, hun vrije bestaan voor een leven als geïnterneerde, als krijgsgevangene, of als achtergeblevene buiten de kampen.

Wat dat concreet betekende is te lezen in het dagboek van mevrouw Anna Maria Brucket-Beilen, die met haar twee kinderen in het vrouwenkamp Air Madidi en Tomohon verbleef.

Japan wilde alle westerse invloeden in Azië uitbannen en stopte ruim 80.000 Nederlanders in kampen op Java, Sumatra, Borneo en Celebes. Gezinnen werden gescheiden, mannen en vrouwen in aparte kampen opgesloten.

In haar dagboek schrijft mevrouw Brucket-Beilen dat er dagelijks vrouwen en kinderen stierven. Ze vermeldt de angst om gestraft te worden door Japanse bewakers. Vooral voor kampcommandant Yamada –berucht om de slagen met zijn bullepees– was iedereen bang. In de vitrine zweeft die pees dreigend aan een touwtje. Ruim 10.000 geïnterneerden bezweken aan honger, ziekte en ontberingen.

Goede herinneringen
Op de 'afdeling Japan' een heel andere teneur! De 300.000 Japanse militairen en burgers die naar Indië kwamen, hadden of hebben aan die jaren goede herinneringen (tenminste, aan de periode tot aan de Japanse capitulatie). Velen hadden elders in Azië jarenlang oorlog meegemaakt, in Indië was rust en werden ze door de bevolking positief bejegend.

Aan het woord komen Japanners die naar Indië werden gestuurd om bij te dragen aan de japanisering van de Indische maatschappij en samenleving. Een eigen jaartelling (het jaar 2602) werd ingevoerd, er kwam strenge censuur van de media en er werden voor Indonesiërs allerlei paramilitaire organisaties opgericht. Op een affiche staat te lezen: ”Goede ouders laten hun kinderen Japans leren. De taal van Japan is de taal van Groot Oost-Azië.”

Mevrouw Natsuko Kanto (1922) werd als lerares naar Makassar gestuurd, en dat viel haar alles mee. „Ze waren allemaal erg gemotiveerd. Overal leefde de overtuiging dat Japan een nieuwe toekomst zou brengen: onafhankelijkheid.”

Hisamatsu Haruji (1913) werkte bij de gevreesde Japanse militaire politie, Kempetai. Hij was betrokken bij het oprollen van een wijdvertakt spionagenetwerk op Sumatra, dat geleid werd door de Nederlandse generaal Overakker. „We krijgen opdracht meedogenloos op te treden”, schrijft Haruji in zijn dagboek. In een vitrine is het dossier-Overakker als een dik boekwerk te zien. De generaal werd samen met kolonel Gosenson op 9 januari 1945 terechtgesteld. Na de oorlog werd er met Haruji afgerekend: hij kreeg levenslange gevangenisstraf.

Rollen omgedraaid
De atoombommen van 6 en 9 augustus en de Japanse capitulatie veranderden het plaatje voor de Japanners volledig. Na een periode van chaos, arriveerden de Britten en werden de rollen omgedraaid. Weg is de genoegelijke teneur, bitter zijn de klachten over de zware kamparbeid die de geïnterneerde Japanners moeten verrichten.

Taniguchi Tankeji (1914) beklaagt zich over het slaan en schoppen door Nederlandse bewakers en over het wegroven van persoonlijke bezittingen. Van hem is een eigenhandig geschreven gratieverzoek te zien dat hij in 1951 tot koningin Juliana richtte. Een jaar later werd hij vervroegd vrijgelaten.

En dan de Indonesiërs. Zij koesteren gemengde gevoelens met betrekking tot de Japanse bezettingstijd. Voor miljoenen bracht de periode ontbering, honger en andere ellende. Maar de bezetting betekende ook de nederlaag van het koloniale bewind van de Nederlanders.

Tjoa Han Yang, die in 1942 als scholier bij de padvinderij zit, schrijft in zijn dagboek over de intocht van de Japanners in Surabaya: „Op straat werden Europeanen uitgejouwd, toen de Japanners binnenreden.”

Maar al gauw wordt de geestdrift getemperd. De opgedrongen japanisering riep weerstand op, en van de beloofde „welvaartssfeer” kwam niets terecht.

Bitter zijn de herinneringen die Achmad Herry (1922) met zich meedraagt over zijn jaren als heiho in het Japanse leger. Heiho's waren Indonesiërs die als vrijwillige hulpsoldaten voor Japan vochten – zo'n 40.000 in totaal. De zware training, slechte voeding en minachting door de Japanners maakten Moersjids jaren tot een tijd van diepe frustraties. Voor degenen die als romusha (koeli) de Japanners dienden moet elk sprankje verwachting op een betere toekomst zijn weggeteerd. Honderdduizenden werden gedwongen tewerkgesteld. In plaats van de rood-witte banier werd de patjol (soort spade) hun belangrijkste stuk uitrusting. Ruim 300.000 kwamen in Japan terecht, en slechts een kwart is later teruggekeerd. Het merendeel bezweek onder het zware werk, aan ziekte of ondervoeding. Ook de prostitutie waartoe Indonesische vrouwen werden gedwongen („ons was een baantje in een restaurant beloofd”, zegt een toen 27-jarige) krijgt aandacht.

Onzeker maar hoopvol was de tijd die verliep tussen de Japanse capitulatie en de komst van de geallieerden. De proclamatie van de onafhankelijkheid door Sukarno en Hatta op 17 augustus 1945 wiste resoluut het blauw uit de koloniale vlag.

Collectieve herinnering
Hoe wordt de Japanse bezetting nu in de drie landen collectief herinnerd? Dat is het onderwerp in de laatste –zoals gezegd tevens kleinste– afdeling van de expositie.

In Nederland was er na de oorlog nauwelijks aandacht voor de ervaringen van Nederlanders uit Indië. De nazi-terreur en de (vergeefse) po- gingen om Indië als kolonie te behouden verdrongen de aandacht voor hun ervaringen. Pas de incidenten rond het bezoek van keizer Hirohito aan Nederland in 1971 zorgden voor een opleving van de publieke belangstelling.

In Japan heeft de bezetting van Indië nog steeds een bescheiden plek. Als oorzaak wordt onder meer genoemd dat Japan zich zag als bevrijder van het westerse koloniale juk en zich na de oorlog ook beschouwde als slachtoffer van de atoombom. De laatste jaren is er sprake van een duidelijke kentering: de behoefte om rekenschap af te leggen van het eigen verleden wordt sterker.

Ten slotte Indonesië: daar wordt de herinnering aan de bezettingstijd overheerst door de onafhankelijkheidsstrijd en de jaren van opbouw erna. De Japanse bezetting is een overgangstijd, vol repressie en ontbering. Dat veel Indonesische leiders nauw samenwerkten met de bezetters wordt verzwegen. Ook hier geldt: de oudere generatie lijkt meer rekenschap te willen afleggen van dit stukje verleden, zoals blijkt uit de vele autobiografieën die er verschijnen.

De tentoonstelling Nederlanders-Japanners-Indonesiërs is t/m 23 oktober te bezichtigen in het Rijksmuseum te Amsterdam, afd. Nederlandse Geschiedenis, zaal 101. Dagelijks van 10.00 uur tot 17.00 uur.