Toerisme

Vrouwen droegen in hun mof soms zelfs hondjes mee

Een handenwarmer
van formaat

Mariska Wolters
Vraag aan een willekeurig jongmens wat hij of zij onder een mof verstaat en je zult een antwoord krijgen dat niets met de tentoonstelling in Tassenmuseum Hendrikje te maken heeft. Toch was de mof eeuwenlang niet weg te denken uit de Hollandse garderobekast. Net als het tasje en de hoed was het van praktisch nut, maar ook een statussymbool van formaat. Soms letterlijk.

Heb ík weer. De hele winter tob ik met koude handen, maar ben ik op weg naar een tentoonstelling over de mof, dan schijnt de zon. Niet echt een weertype om kasten met handenwarmers te bekijken, zou je een, twee, drie denken. Het valt mee. Sterker: ik word zo enthousiast dat ik zelfs midden in de zomer nog wel zo'n ding zou willen passen.

Wie het Woordenboek der Nederlandse Taal erop naslaat, vindt bij het woord mof de volgende omschrijving: „eene soort van gewatteerden koker, van buiten meestal met bont bekleed, aan de twee einden open, en waarin men de beide handen steekt, als middel tegen de koude; bijna uitsluitend in gebruik bij dames.” Het is slim dat de conservatrice Sigrid A. Ivo van het tassenmuseum in Amstelveen de tentoonstelling met deze uitleg begint. Veel mensen blijken bij het begrip mof namelijk geheel andere associaties te hebben.

Antibontbeweging
Moffen waren oorspronkelijk een verlenging van de mouw, een gebreid of gehaakt kokertje dat je om je pols kon schuiven. Nog steeds zie je deze polsbanden bij veel klederdrachten terug. Heel praktisch, want wie pofmouwtjes draagt houdt zo toch nog redelijk warme armen. Op een of andere manier zakte de mof als het ware naar beneden.

Vrouwen in de vijftiende en zestiende eeuw droegen al warmers voor de handen en de eeuwen erna was de mof een niet weg te denken kledingstuk. Sinds de vrouw, zo ongeveer na de Tweede Wereldoorlog, meer bewegingsvrijheid wenste, verdween de handenwarmer langzamerhand uit het straatbeeld. De antibontbeweging speelde daar overigens een niet onbelangrijke rol in.

Nu zie je nog maar sporadisch vrouwen met hun handen in een mof, alhoewel uit de collectie in het museum blijkt dat er nog steeds heel praktische modellen in de handel zijn. De conservator daagde enkele hedendaagse ontwerpers uit met het kledingstuk aan de slag te gaan. Met resultaat.

Omdat mooi en nuttig bij veel vrouwen toch nog bovenaan het verlanglijstje staat, zijn er veel modellen te zien die tevens als tas gebruikt kunnen worden. Ideaal voor tijdens het boodschappen doen, bedenk ik me. Geen gepruts meer met handschoen uit, geld tellen, handschoen weer aan, handschoen als een prop in de jaszak, even iets pakken, naar buiten, handschoen weer aan.

Ook een model voor op de fiets blijkt nog steeds in omloop te zijn. Een al wat oudere bezoekster blijkt er standaard één aan haar vehikel te hebben hangen. Het is wellicht een beetje moeilijk uit te leggen hoe die eruitziet, laat de fantasie dus maar even werken. Het is een grote want zonder vingers met aan de achterkant een gat. Daar doorheen wordt het stuur gestoken. In de winterperiode bind je de twee afzonderlijke mofjes vast en koude handen zijn voorgoed verleden tijd. Nu maar hopen dat dieven er geen gat in de markt voor zien.

Symbool van stand
Even terug naar het verleden. Een wetenswaardigheidje over de vijftiende en de zestiende eeuw: de eerste moffen waren niet van buiten, maar van binnen bedekt met bont. Aan de uiteinden waren de warmers gesloten door knoopjes van goud, kristal of pareltjes. Pas vanaf de zeventiende eeuw werd het bont ook aan de buitenkant gebruikt. Voor de ergste kou waren er bovendien kruikjes in de handel die in de mof gestoken konden worden. Waarschijnlijk werden die achter een ritsje weggestopt, om verbranden van handen tegen te gaan.

De mof werd behalve kledingstuk ook symbool van stand. De glanzende kleuren van zijde, satijn en brokaat waren gereserveerd voor de bevoorrechte klasse, de burgerdames moesten zich tevreden stellen met laken.

Was de mof in het begin een echt vrouwenbezit, tussen het einde van de zeventiende eeuw tot het begin van de negentiende eeuw duikt de mof ook regelmatig in de mannenmode op. De afbeeldingen van schilderijen die het museum toont, zijn daarvan een duidelijk bewijs. Van Frederik de Grote van Pruisen (1740-1786) wordt gezegd dat hij de mof maar een verwijfd onding vond. Het verhaal gaat dat hij een kostbaar exemplaar zomaar in het haardvuur wierp.

Lilliputhondjes
Moffen verschilden door de eeuwen heen in grootte en materiaal. Bij de grootte van de mof is sprake van een soort pingpongeffect. Was de mof eerst extreem groot (er werden allerlei snuisterijen in meegedragen, tot zelfs een lilliputhondje toe), vanaf het midden van de negentiende eeuw werd de mof weer extreem klein om in het begin van de twintigste eeuw opnieuw drastisch in omvang toe te nemen.

Net als hun moeders droegen meisjes ook vaak een mofje. Wat vorm en materiaal betreft volgden de kindermofjes de mode van de vrouw. Vanaf de jaren 30 van de twintigste eeuw begonnen de moffen er echter ook anders uit te zien. In een vitrine op de tentoonstelling ligt een exemplaar met een kindergezichtje. Het is net een popje dat kinderen met zich mee konden dragen. Ook waren er mofjes met staarten en franjes.

Sommige warmers hadden een apart vakje voor het zakdoekje, een kammetje of voor zakgeld. Ouderwets? Welnee. Kijk maar eens in de winkel. Ook tegenwoordig zijn er weer kindermofjes te koop, maar dan in eigentijdse materialen en vormen, zoals van kunstbont en in de vorm van bijvoorbeeld een koe die je als rugzak en als mof kunt gebruiken.

De tentoonstelling ”Meer dan een eeuw warme handen” is tot 22 februari te zien in Tassenmuseum Hendrikje, Zonnestein 1 in Amstelveen. Openingstijden: maandag van 10.00 tot 16.00 uur, dinsdag tot en met donderdag op afspraak. Tel. 020-6478681.