Toerisme

Zwitserland biedt toeristen 5000 km routes door berg en dal

Alsof je van een trap af fietst!

Door Jeannette Donkersteeg
Een berg fiets je niet zomaar af. Vliegende vaart, klapperende kaken, handen krampachtig aan de remmen. Zo gaat dat, als je in de Alpen omlaag wilt. Een mountainbike laat zich tijdens de snelle, rammelende rit niet door keien of takken stuiten. Na een dieptepunt gaat de helling omhoog. Van de fietsers wordt dan een ándere inspanning gevraagd. Trappen, trappen en nog eens trappen. Boven op een groene top staat de groep stil. „Kijk”, zegt iemand. „De Mont Blanc”.

We leunen op ons stuur en hijgen na van de zware klim. Om ons heen klinkt een carillon van koeienbellen. Kijkend naar de sneeuwmassa in de verte denk je aan “De grote verwildering”, waarin A. den Doolaard aan Alexandre Dumas deze hoogste berg van Europa laat zien: „De berg der bergen, mompelde Dumas. (...) Hij graaide naar zijn potlood en begon met stijve vingers in zijn opschrijfboek te kladderen. (...) Groot en vervaarlijk als een witte ijsbeer op de schotsen van de Poolzee, ligt de koning der bergen van Europa, de monarch der Alpen”. „Payot”, riep hij zwak en toen met een kreet om de wind te overstemmen: Payot!”. (...) Dumas wees op de koepel die nu enkel een glanzende sikkel sloeg boven de opbollende wolk: „Dat is de Mont Blanc toch?” De gids keek hem even spottend aan: „Natuurlijk mijnheer, er steekt toch niets bovenuit?””

Toen Payot in 1786 als eerste de Mont Blanc bedwong, kon hij niet vermoeden dat veel bergpassen –zij het minder hoog dan de 'zijne'– twee eeuwen later volop toegankelijk zouden zijn voor wandelaars en verkeer, laat staan dat fietsers vijfduizend kilometer aan bewegwijzerde routes tot hun beschikking zouden hebben.

Toch is dat met ingang van mei het geval. Het ambitieuze plan van de in 1995 opgerichte stichting “Veloland Schweiz” wordt dan afgerond met de officiële opening van een negental langeafstandfietsroutes. Samen hebben ze een lengte van 3000 kilometer, die wordt aangevuld met 2000 kilometer regionale routes en moutainbiketrajecten. Wie ze gaat rijden, ontdekt dat fietsen in Zwitserland voor iemand met een beetje conditie leuk is. Ongeoefende fietsers kunnen trouwens ook best verder lezen, want voor hen zijn er mogelijkheden om met fiets en al de trein of postbus te nemen op punten die hen te steil worden.

Vlak

Tijdens een stralende najaarsweek („In dit deel van het land is het altijd mooi weer”, houdt onze gids stellig vol) rijden we een stukje van de routes in het westelijke, Franstalige gedeelte van Zwitserland. De trein (een Swiss-pass, die voor een bepaald aantal dagen onbeperkt reizen per openbaar vervoer biedt, is ideaal voor mensen die niet zeker weten of ze alle passen kunnen nemen) brengt ons van Genève naar een dorp dat anderhalf uur noordelijker aan het meer van Neuchâtel ligt. Hier, in Boudry, wachten onze fietsen. Het kleine station is daar nog niet helemaal op berekend: we moeten de vehikels twee trappen op en af dragen, maar leren later die week dat dat niets is vergeleken bij de afdalingen en klimpartijen die in de bergen op ons wachten.

In Boudry is juist een oogstfeest gehouden. De geur van wijn hangt in de straten, in de goten ligt glas. We verlaten het dorp en langs het blauwe meer tussen de heuvels peddelen we richting Neuchâtel. Meren liggen laag. De wegen eromheen zijn naar Zwitserse begrippen vlak en daardoor prima geschikt voor mensen die willen fietsen met uitzicht op heuvels en bergen zonder zich daarvoor al te zeer te moeten inspannen. En omdat de meeste toeristen voor de Alpen naar Zwitserland komen, zodat dit deel van het land minder bekend is, zijn de hotelprijzen er redelijk gebleven.

Farel
In Neuchâtel maken we onze eerste klim-per-fiets. We willen de oude kerk bekijken en aangezien die helemaal bovenin het stadje op de heuvel is gebouwd, moeten bezoekers er stevig voor op de trappers gaan staan. Een deel van de groep bereikt de kerk met de fiets aan de hand.

Protestantse visite stuit hier op een bekende naam. In het historische gebouw, onder het kleurrijke leistenen dak, hangt een plakkaat ter herinnering aan “Guillaume Farel, reformateur en 1530, Gloire A-Dieu!” Buiten staat zijn standbeeld, een grote man van wit steen, het gezicht gewend naar de kerk waarvan hij ooit pastor was. Boven zijn hoofd heft hij met twee handen een Bijbel.

In Neuchâtel steken we laat in de middag van wal. De fietsen mogen mee aan boord van de boot die ons over het meer, via het Canal de la Braye, naar het meer van Lac de Morat zal brengen. Hoewel het elders in Europa al herfst is, lijkt het hier nog volop zomer. Het landschap rondom het stille water is wat je „lieflijk” zou noemen, glooiend en groen, vooral groen. „Wat is dat toch, dat Zwitserland zo schoon doet lijken?” vraagt een passagier zich af. „Zelfs de bomen lijken hier schoner dan in Nederland”.

Amfitheater
In Praz gaan we van boord. Door wijngaarden vol dikke druiventrossen fietsen we naar Avenches, waar we overnachten. We zien het stadje op de ronde heuvel al vanuit de verte liggen. Een klein beetje industrie eromheen vertroebelt enigszins het gezicht op wat in de Romeinse tijd een stad van naam was. Liefhebbers van cultuur en historie kunnen zich er vandaag nóg verlekkeren aan het eeuwenoude amfitheater, dat voor een groot deel intact bleef en nog steeds elke zomer gebruikt wordt voor festiviteiten waarbij duizenden mensen aanwezig zijn.

De volgende morgen, na een ontbijt van stokbrood en croissants, stuiven we de heuvel af waarop Avenches ligt. Rondom zijn de bergen, maar wij blijven in de vlakte. Slechts een enkel hellinkje moet genomen worden. Bij de oude abdijkerk van Payerne stappen we af. Waar ooit de monniken woonden, krijgen nu schoolkinderen les. De kerk wordt evenmin nog gebruikt voor het doel waarvoor ze is gebouwd. Het kleine aantal banken dat nog tussen de pilaren staat, verraadt het. Langs een brede stroom met helder water rijden we naar Moudon, opnieuw een plaatsje waar het voor liefhebbers van de historie goed toeven is. Het middeleeuwse oord mag trots zijn op talloze oude panden.

Op weg naar het terrein waar je, hoog in de heuvels, Swin Golf spelen kunt, beginnen we te leren wat fietsen in de bergen betekent. De eerste hellingen zijn niet leuk. Stuif je met een duizelingwekkende vaart omlaag dan vraag je je bang af hoe lang je remmen zich goed houden; trap je uit alle macht tegen een helling op dan vrees je dat er wéken nodig zijn om de top te bereiken. Het blijkt allemaal mee te vallen en dan wordt het pas echt leuk. Als Zwitsers niet weten wat fietsen ís, dan weten ze in elk geval wél wat fietsen zíjn. De hoogte van het zadel is in een handomdraai te verstellen. Remmen en versnellingen werken optimaal. Het zou ook levensgevaarlijk zijn als het anders was. Zodra je door hebt welke functie elk van de vier versnellingknopjes heeft, is er veel gewonnen.

Mooi en gemakkelijk
Verhit maar voldaan komt de groep bij het hooggelegen golfterrein aan. Liefhebbers van deze sport kunnen zich geen beter decor wensen dan de groene heuvels, met het geklingel van koeienbellen als achtergrondmuziek en een biddende buizerd als toeschouwer.

In de middag trekken we hoger de heuvels in. Op de top wacht een verrassing. Wijd en blauw strekt Lac de Neuchâtel zich uit in de diepte. Beneden wacht Estavayer le Lac, een oude stad in de avondzon. Een gids probeert ons in een halfuur iets te laten zien van de vele historische hoogtepunten die de plaats rijk is, een troubadour doet zijn best ons op een terrasje te vermaken met zijn banjospel.

Er is nog net tijd om even alleen een stille kerk in te lopen, een “Temple Protestant”, die als een kleine witte kapel helder afsteekt tegen het blauwe water van het meer. Het interieur is uiterst sober. Bij de deur ligt een gastenboek. Tussen de vele Franse teksten valt één Duitse op: „Lobe den Herrn, meine Seele, und vergiss nicht was Er guttes getan hat. (Mein Konfirmationspruche) Wer will schreibe mir!” De dag is te ver voorbij om nog naar Avenches terug te fietsen. Een bus brengt ons.

Bizon eten
De volgende dag maken we kennis met het Jura-gebergte en doen daar het natuurgebied Champittet van Yverdon-les-Bains en de druipsteengrotten van Vallorbe aan, waarover veel meer te zeggen zou zijn dan een krantenpagina toelaat. Wie er in de buurt komt, krijgt van een bezoek geen spijt.

Nog hogerop in de Jura eten we 's middags bizon en bekijken we het bizonpark – in díe volgorde, want wie eerst naar de goeiige koeien met hun speelse kalfjes gaat kijken, krijgt geen hap van de hamburgers meer door zijn keel! Met z'n dertigen wonen de bruine beesten met hun hoge schouders en harige koppen in een wei tussen de bergen, dagelijks aangegaapt door rijen toeristen die zich wreed afvragen hoeveel porties vlees de slager nu precies uit 450 kilo bizon zal halen.

Na het eten staan we weer op de trappers. Dit keer hebben we een heuse moutainbike onder ons en helmen op ons hoofd. Nu is er blijkbaar niets meer dat onze gids er nog van weerhoudt om alle paden achter zich te laten. Hekken hinderen hem niet en geen ruig gebergte is voor hem onbegaanbaar. Voor we het weten, hobbelen we door de weiden. Koeien kijken verbaasd op, maar doen geen stap opzij. We duiken bossen in en kruipen onder prikkeldraad door, de fietsen voor ons uit schuivend.

Een afdaling wordt een pittig gevecht om de tweewieler verticaal onder je te houden, terwijl de brede banden van kei naar kei en van tak naar tak stuiteren. „Alsof je van een trap af fietst!” hijgt iemand.

Regenwater
Op een gegeven moment wordt de steilte zelfs de meest ervaren sportfietser onder ons te gortig. We stappen af en klauteren met de fiets aan de hand verder naar beneden. „Gaan we eindelijk naar beneden, moeten we nog lopen”, moppert een deelnemer die –z'n buik vol van de schijnbaar eindeloze klimpartijen– verlangend naar de afdaling heeft uitgekeken. Bij een eenzame boerderij klopt onze Zwitserse gids aan. Even later stapt hij naar buiten met een stapeltje ronde Tommes, zachte, brieachtige kaasjes, in een stuk krantenpapier. Het bord boven de deur van de boerderij zegt ons dat we zijn opgeklommen tot 1422 m hoogte.

Onze flessen zijn leeg. Heeft de boer ook water? Jawel, maar dat is regenwater dat hij zelf met zorg heeft opgevangen en niet zomaar aan een paar passerende fietsers uitdeelt. Er is ook niemand die de koe durft te melken die nu aan het stuur van een van de mountainbikes staat te likken. We zullen moeten wachten.

Koeienpoep
Na nog veel meer alpenweiden –in een ervan staan we onverwacht oog in oog met de machtige Mont Blanc– komen we bij een verhard weggetje aan. Verbazing alom als de gids ons ondanks een temperatuur van zo'n 25 graden beveelt jassen aan te trekken. Hij legt het uit: We staan nu op het punt om met vaart naar het dal te gaan. De wind die je daarbij vangt, kan een bezweet lichaam gemakkelijk ziek maken. Even later beseffen we dat de Zwitser gelijk heeft. Kunnen we ons tegen de bries beschermen, de koeienvlaaien waarmee ons pad dik bezaaid is, zijn moeilijker te mijden. We doen ons uiterste best, vooral als blijkt dat de achterwielen de viezigheid in je nek en op je rug terugwerpen wanneer je erdoor rijdt. Toch vallen er voortdurend nieuwe slachtoffers die gillend van het lachen de koeienpoep uit gezicht en haren vegen.

Het is een onooglijk en stinkend clubje dat 's avonds de moutainbikes bij het sportcentrum in Le Sentier aflevert en zich zo snel als maar mogelijk is naar de kranen begeeft. Wie daarna opgelucht z'n rugzak van z'n rug wil tillen, trekt verschrikt een kleffe hand terug...

Afscheid
Het Jura-gebergte blijkt ook de volgende dag alle moeite, elke zware klim en elke steile afdaling, meer dan waard. In het Parc Jurassien ligt vroeg in de morgen de dauw nog op de dennen. We vinden er een chalet dat dag en nacht openstaat voor trekkers („2 oktober 3 m sneeuw”, staat er in een muur gegrift) en de hoogste mierenhopen van Europa. De klim naar de top van de Jura kost ook geoefende fietsers veel zweetdruppels. Mensen met minder conditie stappen af. „Ik rook nooit meer!”, beweert iemand die náást z'n fiets verdergaat.

Boven is het alsof je voor een poster staat. Daar liggen ze op een rij: de grote Mont Blanc, Mont Maudit, de Balmhorn, de Dôme du Goûter, de Jungfrau en al hun reusachtige broeders en zusters. Sneeuwwit glinsteren ze in de zon. Op de allerhelderste dagen is zelfs de fontein van Genève hiervandaan zichtbaar, weet onze gids. „Je zou dit bij zonsondergang moeten zien”, zegt een ander. „Als de bergen in brand staan”. „Dan ga ik echt huilen”, denkt iemand.

Die nacht slapen we in Nyon aan het Meer van Genève met het uitzicht op Mont Blanc die zich in de avond het helderst laat zien. „Je ziet de berg niet altijd zo duidelijk”, vertelt een inwoner van de mooie stad. „Dagen als deze zijn er slechts een paar keer per jaar. De volgende morgen ontdekken we wat hij bedoelt.

Ondanks de stralende zon en de helderblauwe hemel laat de Witte Berg zich de hele dag niet zien en het lijkt erop dat we zonder afscheid van hem te nemen naar ons vaderland terug zullen gaan. Maar als we 's avonds van het vliegveld in Genève opgestegen zijn, worden de kleine raampjes van het toestel plotseling gevuld met de kolossale sneeuwberg die Mont Blanc heet. Haarscherp zien we hem onder ons en we kunnen niet zó hoog stijgen of de “monarch der Alpen” maakt ons stil.

Bij elk van de negen nieuwe nationale Zwitserse routes wordt in grote lijnen aangeven wat er onderweg te zien valt, hoe lang de route is, wat het totale hoogteverschil is en voor wie de route geschikt is. Voor meer informatie: Zwitsers Verkeersbureau, tel. 020-6222033.