Toerisme

Sedan bood onderdak aan Oranjeprinses en Guido de Brès

Franse Ardennen hebben
een ijzersterk zwijn

Door W. H. Smith
Het noorden van de Franse Ardennen zou een stukje uit de legpuzzel België kunnen zijn. Maar er zíjn verschillen: de bossen en de hammen zijn anders. Franse wouden zijn bezaaid met loofbomen, terwijl het buurland juist dennen bij bosjes heeft. Het o zo rustige “Siberië van Frankrijk” kan wel wat meer bezoek gebruiken en trakteert gasten op witte worstjes, mousserende appelwijn en everzwijn. Voor liefhebbers wachten Guido de Brès en een Oranjeprinses.

In Montherme kabbelt het leven voort. De Maas neemt er een voorbeeld aan. Het groengrijze water wringt zich in allerlei bochten richting Rotterdam. Vanaf “La Longue Roche” is het stadje tot Madurodam-formaat ineengeschrompeld. De witte zwanen, vele meters beneden me, zijn slechts als stipjes herkenbaar. Het gestamp van een lokale metaalfabriek klimt als een steenbok tegen de bergwand op.

Jean Lallemand wist beide aspecten –mini en metaal– te verenigen. In een schuur naast z'n woning aan de Rue Lieutenant Barbaste 7, vlak bij de aanlegsteiger van de rondvaartboot, duwt hij een op schaal gebouwde stoomlocomotief vooruit. Het model is ruim drie meter lang en weegt 340 kilo. Elk onderdeel maakte de oud-machinist van de Franse spoorwegen zelf. Het hield hem zes en een half jaar van de straat. „Dit treintype schonken de Amerikanen na de oorlog aan Frankrijk. In de haven van Marseille liggen er zeker nog dertig op de bodem”.

In de ruimte staat nog een loc op een rollenbank. Ook dit werkstuk is perfect nagebouwd. Zelfs de stoomfluit gilt de juiste toon. Iedereen mag het gratis horen.

Lasogen
Zo keurig en opgeruimd het boeltje van Lallemand erbij ligt, zo'n bende is het bij Eric Sleziak. Totdat hijzelf komt opdagen, laat vader, gekleed in een blauwe tuinbroek, me op eigen houtje rondkijken. Een blind paard kan in de “brocante” van Bogny-sur-Meuse geen schade aanrichten. Voor de koopwaar –een allegaartje aan tweedehands meubelen en kleingoed– heb ik geen cent over. M'n aandacht richt zich juist op wat zich in de naastgelegen, aftandse loods bevindt.

Een bordje bij de ingang verzoekt iedere bezoeker vriendelijk 10 frank bij te dragen „om de kosten te drukken”. Van deze donatie krijgt niemand achteraf spijt. Binnen steekt namelijk Woinic, het grootste everzwijn ter wereld, z'n snuit voorruit. Dit beest –acht en een halve meter hoog, veertien meter lang en vijf meter breed– kun je geen huisvlijt meer noemen.

Op een dag begon Sleziak zonder bouwtekening metalen plaatjes aan elkaar te lassen. Hij had 12.000 uur later van vijftig ton ijzer uit de Ardennen een zwijn op poten staan. „Z'n tanden en bek waren het moeilijkst. Daaraan hield ik deze brandplekken op m'n armen over”. De kunstenaar had ook nog vier dagen last van lasogen.

Woinic werd uiteindelijk één brok frustratie. Sleziak had het idee om op markante plekken in de Franse Ardennen zo'n groot zwijn te zetten. Egypte heeft z'n sfinx, New York het Vrijheidsbeeld, de Ardennen Woinic. De autoriteiten zien dat plan niet zitten, temeer omdat voor elke Woinic een miljoen frank neergeteld moet worden. Daarbij komen nog transportkosten. Dus blijven voorlopig de Vier Heemskinderen het beroemdste “landmark” van het ijzerdorp.

Appelcider
Bruno en Agnes Ayer pakken de promotie van de streek gezelliger aan. Op hun boerderij –Ferme Auberge de Gironval– in Thin-le-Moutier ontkurkt de boer een fles cider. De inhoud bereikt in mijn glas schuimend een hoogtepunt en brengt de gastheer in een lyrische bui. „Je proeft de Ardennen!” Ik kom niet verder dan een frisse, tintelende appelsmaak. Het mousserende sap is gewoon lekker en bevat geen onnatuurlijke geur- en smaakstoffen. Op de achtergrond schrapen vijftig ganzen hun keel.

De familie Ayer wil met “gouter a la ferme” (proeven bij de boer) het “groene toerisme” een impuls geven. Behalve met eigengemaakte cider worden gasten verrast met lekkernijen als geitenkaas op brood uit een takkenbossenoven, kaas- en pruimentaart, een salade uit de eigen moestuin en krachtige koffie met een royaal stuk “tarte au sucre” toe. Als je dat allemaal achter de kiezen hebt, kun je geen pap meer zeggen.

Spoedcursus
Nergens in de Franse Ardennen behoef je overigens op een houtje te bijten. Zo schotelt de kok van Château du Faucon –geen filiaal van het Van der Valk-concern– 's avonds een meer dan smakelijke biefstuk voor. Na elke gang informeert de dikbuikige chef of alles naar wens is.

Het kasteel in Donchery ligt op een landgoed van 34 hectare. Daar fokt eigenaar Jean-Claude Evan (”le baron”) racepaarden en investeert hij al zijn franken in het bezit, dat tien dagen voor de bestorming van de Bastille („net op tijd”) in handen van de familie kwam. Gasten kunnen er tafelen of slapen, vliegvissen, paardrijden en tennissen. Voor kinderen is er een indianendorp.

Gezicht bij Thilay

Veel energie steekt de zeventiger in zijn “universiteit van de 21e eeuw”. Internet is voor hem hét toverwoord. Een van zijn bruisende ideeën is het opzetten van een spoedcursus Frans. Met de nadruk op spoed. Hypermoderne faciliteiten in het koetshuis dwingen je de taal zeventig uur per week te spreken. Leraren staan veertien uur per dag paraat. Na zes dagen ben je een Fransoos, althans, dat is de opzet.

Bij het familieslot hoort ook een kapelletje met gebrandschilderde ramen. De doorsnee, zeven meter, maakt het tot een knusse ruimte. Evans broer, jezuïet, bedient hier regelmatig een mis, maar houdt er ook lezingen over tolerantie.

Hugenoten
Sedan bracht verdraagzaamheid in de praktijk. De stad was tussen 1547 en 1642 een onafhankelijk prinsdom. Nadat Henri-Robert de la Marck in 1562 protestant werd, zochten veel hugenoten hier hun heil. „Als blijk van welkom mochten zij belastingvrij bouwen”, vertelt Jean-Jacques Dromby. De historicus is bezig allerlei protestantse elementen in de stad in kaart te brengen, zodat toeristen die aan de hand van een wandelroute kunnen bezichtigen.

„Atheïsten konden vertrekken. De prins vond namelijk dat iedere burger tot een kerk moest behoren. Het calvinisme drukte weliswaar zijn stempel op de stad; de roomse leer werd echter niet uitgebannen. Op godsdiensttwisten stond zelfs de doodstraf. In eerste instantie deelden rooms-katholieken en protestanten één kerkgebouw”.

De hugenoten, die het principe “ora et labora” hoog in het vaandel hadden, legden de basis voor een bloeiende laken- en tapijtindustrie. Wie vandaag de dag een vloerkleed met vijftig jaar garantie zoekt, kan naar Point de Sedan. In de rommelige tapijtfabriek rollen sinds 1878 vloer- en wandkleden van de weefgetouwen. Het Sedanse tapijt vindt over de hele wereld aftrek; het ligt op de vloeren van zowel het Vaticaan als van het Witte Huis. Alle kleuren en ontwerpen zijn mogelijk. Iedere wens wordt in een kartonnen ponsband gestanst. Een machine leest de gaatjes en stuurt zo het weefgetouw. Net als bij een draaiorgel spelen de wollen draden het spel van schering en inslag mee. Naarmate het dessin groeit, moet de klant dieper in de buidel tasten. Met vierduizend frank per vierkante meter moet hij zeker rekening houden.

Niet dansen
In de volksmond heette Sedan al gauw “Klein Genève van het Noorden”. De dag werd bij de stadspoorten begonnen met gebed, weet Dromby. „In bepaalde opzichten leek Sedan inderdaad op Genève, maar het ging er hier minder streng aan toe. Bovendien had men hechtere banden met Nederland en Schotland. Natuurlijk, dansen was verboden. Als de roomsen dat wilden, gingen ze de Maas over. Had een jongeman zijn moeder uitgescholden, dan moest hij op de knieën vergeving vragen. De kerkenraad beoordeelde de schandalen. Hij berispte zelfs Elisabeth van Nassau omdat ze had gedanst”.

De dochter van Willem van Oranje was getrouwd met Henri de la Tour d'Auvergne (1594-1623). Hij stichtte in 1602 de Militaire Academie, de eerste van Europa. Een plaquette op het pand verwijst naar de Psalmen 37 en 127. Belangrijke families in Europa stuurden hun zonen naar deze school, waar protestantse leraren les gaven. Frédéric-Maurice, de oudste zoon van Henri en Elisabeth, ging echter bij 'onze' prinsen Maurits en Frederik-Hendrik in de leer. Hij werd later rooms-katholiek en zorgde ervoor dat Ierse monniken Sedan weer in de schoot van de moederkerk brachten. Honderden hugenoten vluchtten naar het buitenland, terwijl de roomsen hun kerk inpikten.

Oranjegraf
De protestanten kregen in 1803 een klooster aan de Rue des Francs Bourgeois terug. Tot 1896 kwamen ze er samen, want daarna werd op het Elzasplein de splinternieuwe Eglise Reformée in gebruik genomen. Het bedehuis kwam er dankzij de steenrijke Charles Auguste Gould, die in 1912 kinderloos stierf. „In naam was hij “pasteur”, maar hij betaalde een vervanger”, vertelt Genevieve Robida, die op zondag als voorzitter van de kerkenraad bij de diensten in Sedan (om half tien) én in Charleville (om 11 uur) aanwezig is. Ze geeft aan waarom de gemeenten moesten worden samengevoegd. „We tellen 330 leden die financieel bijdragen en meeleven. Het merendeel blijft 's zondags echter thuis. Het aantal kerkgangers is op vier handen te tellen. Het zijn voornamelijk ouderen”.

Af en toe luisteren ook Nederlanders naar de preek. „Misschien hebben we dat aan ds. Spijkerboer te danken, die hier een poosje stond”. Z'n naam staat dan ook in sierlijke letters op het predikantenbord in de consistorie. Samen overigens met die van Guy de Bres oftewel Guido de Brès. De vader van onze geloofsbelijdenis vond ook in Sedan een toevluchtsoord. In 1562 was hij professor aan “L'Académie Protestante et Pasteures”.

Veelbetekenend wijst mevrouw Robida in de kerk op een witte marmeren steen, waarin de naam van prinses Marie Elisabeth is gebeiteld. „Toen ze op 12 november 1930 naar deze kerk werd overgebracht, was er een afgevaardigde van het Nederlandse koningshuis aanwezig. We moeten echter het graf zelf onderhouden”.

Bakbeest
Sedan laat zich domineren door een enorme burcht. In 1962 droeg het Franse leger het grootste fort van Europa voor een frank over aan het stadsbestuur en moesten de soldaten het veld ruimen voor toeristen, die door Nederlandssprekende gidsen worden rondgeleid. Het Historium, een audiovisuele voorstelling vol geluid en geuren, voert de toeschouwer in één klap terug naar veertien- of vijftienhonderd zoveel. Via een doolhof van vochtige gangen, smalle trappen, gewelven en zalen krijg je een beeld van de geschiedenis.

De bouw nam eeuwen in beslag en slokte zo'n 600.000 kuub stenen op. Talloze keren is het fort uitgebreid, aangepast en versterkt met wallen, torens, bolwerken, een kerkje, priorij, munitiedepots, soldatenverblijven en woonruimten voor de burchtheren. Dat verklaart zowel de 'chaotische' bouwstijl als ook het feit dat de buitenmuren hier en daar wel zeven meter dik zijn.

Fernand Verbinnen, die de rondleiding in het Nederlands voor zijn rekening neemt, kan over die dikke huid een leuke anekdote kwijt. „In de 19e eeuw testte het Franse leger hier dynamiet. Het grootste van de vier bolwerken werd weggevaagd. De militairen hadden de kracht van de explosieven onderschat”. Volgens hem zijn de Fransen op dit punt hardleers, zegt hij, verwijzend naar hun vasthoudendheid om atoomproeven te doen.

Versterkte kerken
Het wapengekletter mag zijn verstomd, overal in de Franse Ardennen zijn sporen van oorlogen terug te vinden. In de Thiérache veranderden kerken in heuse vestingwerken. Een route rijgt er vijftien aan elkaar en leidt onder andere naar Aouste, waar ooit honderd dorpelingen met hun vee ruim drie jaar in de kerk woonden. Rocroi, berucht om zijn stinkende, maar vetvrije kaas, lijkt op het stervormige Naarden. De kerk van Liart heeft veel weg van een kasteel, compleet met schietgaten, hoektorens en broodoven. In geval van nood vluchtte het hele dorp, koeien incluis, het vijftiende-eeuwse bouwwerk in.

De “versterkte kerken”-route maakt deel uit van een toeristisch offensief. „Dit gebied is wat ligging betreft het Siberië van Frankrijk. Het kan best wat meer bezoek gebruiken”, zegt Peter Boendermaker van de VVV van de Franse Ardennen. „Het is een streek vol verrassingen. Niet ver van Nederland en je kunt er heerlijk en goedkoop eten. De ham bijvoorbeeld is verrukkelijk!”

Prikkend in een “boudin blanc”, een wit worstje, houdt hij de kwaliteit van deze Ardenner specialiteit tegen het licht. „Het varken krijgt minstens 75 procent graanproducten, knollen en eikeltjes uit de Ardennen in zijn voerbak. De ham, die minstens zes kilo zwaar moet zijn, ondergaat na het zouten en kruiden een droogproces van minstens zeven maanden. In verschillende droogkamers: een essentieel verschil met de Belgische Ardennerham. Pas daarna drukt het genootschap “Ardennes des France”, dat toeziet op de traditionele, ambachtelijke kwaliteitsnormen, er zijn stempel op. In de vorm van een gestileerd everzwijn, het sanglier”.

Woinic kan ook op dat boegbeeld jaloers zijn. Maar wees erop bedacht dat het logo van de Ardennen 's avonds onbesuisd de weg op kan stieren.

Informatie: VVV Franse Ardennen, 0033-324560608.