Toerisme 30 juni 2001

Amerikaanse westkust biedt meer dan steden vol glamour

Langs de Weg van de Koning

Door R. R. Zeeman
Santa Ana, Santa Barbara, San Francisco. Wie de westkust van de Verenigde Staten bezoekt, kan ze niet missen. De namen herinneren aan de Spaanse missionarissen die twee eeuwen geleden in Californië de eerste blanke nederzettingen stichtten. Een stukje koloniaal verleden in een staat waar de burger voor vandaag en morgen leeft.

Bij de westkust van de Verenigde Staten denkt menigeen aan San Francisco, Los Angeles en Hollywood. Maar de streek biedt meer dan alleen deze steden vol glamour. Er ligt een keten van 21 gerestaureerde rooms-katholieke missieposten uit de achttiende eeuw. De weg waaraan ze liggen, is bekend onder de naam El Camino Réal, de Weg van de Koning, omdat de kolonisatie in opdracht van de Spaanse koning plaatshad.

Californië werd officieel ontdekt door Juan Rodriguez Cabrillo, de Portugese commandant van twee Spaanse karvelen. Op 27 juni 1532 vertrok hij vanuit de Mexicaanse havenstad Navidad en verkende een groot deel van de Californische kust. Een andere Spanjaard, Sebastian Vizcaíno, maakte in 1602 de klus af. Hij was op zoek naar veilige havens voor schepen die, geladen met kostbare goederen uit landen van het uitgestrekte Spaanse rijk, zoals de Filipijnen, op weg waren naar Spanje en vaak het doelwit waren van plunderende Hollandse en Britse piraten.

Indianen
Ondanks deze eerste ontdekkingsreizen werd Californië aanvankelijk aan de indianen overgelaten. De feitelijke bezetting van het gebied door Spanje begon pas in 1769 met een expeditie van Caspar de Portolá. De Russen, die bezig waren met een snelle uitbreiding van hun grondgebied, vormden de aanleiding. Ze hadden zich al in Alaska gevestigd en probeerden verder naar het zuiden handelsposten te stichten. Jagend op otters waren ze al doorgedrongen tot Bodega Bay, ten noorden van San Francisco. Uit vrees dat de Russen vaste greep op Californië zouden krijgen, voelde koning Karel III van Spanje zich geroepen dit gebied snel te koloniseren.

„De drie dagboekschrijvers in de groep van Portolá waren het erover eens dat de belangrijkste ontdekking de gunstige ligging aan de rivier de Los Angeles was”, schrijft John Caughey in een boek dat werd gepubliceerd door de California Historical Society ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van LA. „Even belangrijk waren de grote aantallen kwieke en vriendelijke Indianen, omdat het Spaanse beleid erop was gericht de inheemse bewoners te kerstenen, aan de Spaanse cultuur te onderwerpen én te onderdrukken; een belangrijke factor voor de Spaanse kolonie die nu op het punt stond te worden gesticht.”

Missionarissen
Door de eeuwen heen had Spanje vaste methoden ontwikkeld voor het in bezit nemen van nieuw grondgebied. Waar men op vijandigheid van inboorlingen stuitte, maakte het zwaard de weg snel vrij. Zodra de heidenen overwonnen waren, werden ze tot het christendom bekeerd. In gebieden waar de inheemsen vredelievend waren, gingen missionarissen voorop, vergezeld door enkele soldaten die hen moesten beschermen. Deze laatste methode werd gekozen om Californië te koloniseren.

Tussen 1769 en het begin van de negentiende eeuw werd tussen San Diego en de streek ten noorden van San Francisco een keten van 21 missies gesticht. Deze speelden de belangrijkste rol bij het onderwerpen van honderden indianen uit het kustgebied. Tot de groep van Portolá behoorde de slechts 1,57 meter lange franciscaanse monnik Junípero Serra, een onvermoeibare fanaticus.

Serra wilde de havens van San Diego en Monterey over land verbinden met de bestaande missieposten in Mexico. Ertussenin moesten de andere missies volgen, op één dag reizen van elkaar. De monnik is omgeven met zo veel verschillende verhalen dat moeilijk valt te achterhalen wie de werkelijke Serra was. Zijn onvoorstelbare gedrevenheid staat echter buiten kijf. In de vijftien jaar tot zijn overlijden in 1784 legde hij duizenden kilometers af en stichtte hij negen missieposten.

Indrukwekkend
De posten die er nu nog staan, zijn bijna stuk voor stuk reconstructies. De oorspronkelijke gebouwen, opgetrokken uit stenen van adobe –een mengsel van stro en gedroogde modder– bleken niet bestand tegen verwaarlozing. De padres werkten het met materiaal dat ze aantroffen. De adobe bouwstenen werden in de zon gedroogd. Vanwege hun gewicht konden de muren niet te hoog worden en moesten ze aan de basis een breedte van een meter of meer hebben. Daardoor zijn de gebouwen 's zomers aangenaam koel.

De missieposten zijn indrukwekkend in hun eenvoud: een front zonder opsmuk, en slechts openingen voor de deur en voor licht. De klokken hangen niet in een toren, maar in een muur met open boogramen. Alle missieposten hebben min of meer dezelfde plattegrond. Dat heeft niet zozeer te maken met praktische overwegingen, maar hangt vooral samen met de voorschriften van de Spaanse bureaucratie, die precies bepaalde hoe de missieposten eruit moesten zien. De indianen hadden hun eigen woningen, rondom de missiepost.

In het begin verzetten de indianen zich tegen de bekering tot het christendom. Al in 1775 waren ze in de missie van San Diego in opstand gekomen, waarbij een franciscaan werd gedood. Toch duurde het niet lang voordat de laatste stamgewoonten waren afgezworen en vervangen door een voor de indianen nieuwe, bizarre en verwarrende levensstijl.

Waterpokken
Elke missiepost werd uiteindelijk zelfvoorzienend –zoals de bedoeling was– en had een eigen smidse, wijnpers en pakhuizen. De priesters gaven les in godsdienst en handenarbeid. De indianen, die nooit eerder paarden of vee hadden gezien, werden opgeleid tot cowboys; vrouwen leerden naaien.

Ziekten van de blanken, zoals mazelen en waterpokken, maakten onder de indianen duizenden slachtoffers. Naarmate het aantal doden steeg, werden de indianen steeds banger voor het leven in de missieposten. Toch trokken de padres eropuit om duizenden van hen ertoe over te halen het liefdadig despotisme van het missiesysteem te aanvaarden.

Critici hebben het missiesysteem veroordeeld omdat het onder het mom van vroomheid de slavernij zou hebben bevorderd. De missionarissen drongen de indianen een geheel nieuwe leefwijze op, zonder hun voldoende tijd te gunnen zich aan te passen. De grootste sceptici geven de godvruchtigen de schuld van de uiteindelijke vernietiging van de inheemse bevolking van Californië. Anderen wijzen er echter op dat de missies in hun eigen tijd moeten worden gezien. Slavernij was tijdens het koloniale bewind in de achttiende eeuw algemeen geaccepteerd.

Aardbevingen
Op materieel gebied waren de missieposten een succes. San Fernando had in 1821 maar liefst 12.800 runderen, 7800 schapen, 176 geiten, 45 varkens, 780 paarden en 144 ezels. En dat op een plaats waar vijftig jaar eerder de indianen nog leefden van wat het land opbracht aan vruchten en wilde dieren. De rijkdom wekte de afgunst van het groeiend aantal kolonisten. Zij konden bovendien moeilijk ranches opzetten, omdat de missiepost alle grond in handen had.

Hieraan kwam in 1832 een eind toen de Mexicaanse regering de missieposten sloot, de indianen stukken grond gaf en de missiegebouwen in beslag nam voor publieke doeleinden. De rooms-katholieke kerk moest zich tevreden stellen met de kerkgebouwen en de tuinen. De indianen, gewend geraakt aan de strikte levenswijze van de missieposten, konden met hun nieuwe vrijheid slecht overweg. Al snel verloren ze hun bezittingen aan speculanten en nieuwe kolonisten. Meestal eindigden ze als landarbeiders.

De missieposten raakten al snel in verval. Aardbevingen zorgden voor scheuren, daken stortten in, regen en wind deden de rest. Pas rond 1900 volgde herstel. Californiërs zagen de vervallen posten als onderdeel van het Europese verleden van hun land en herstelden de missieposten stuk voor stuk. Daarom kan iedereen nu nog zien hoe Californië er 200 jaar geleden uitzag, vóórdat asfalt en beton er hun intrede deden.