Toerisme26 mei 2001

”Ongeloof en Revolutie” blijf ik lezen

Dr. R. Kuiper
Als student las ik voor het eerst Groen van Prinsterers ”Ongeloof en Revolutie”. Het werk heeft sindsdien een bijzondere betekenis voor me. Van tijd tot tijd sla ik het nog eens op en herlees vooral het eerste hoofdstuk. Daarin wordt uitgelegd dat maatschappelijke wanorde en neergang een geestelijke oorzaak hebben. Dit is maar niet een algemene constatering van Groen. Nee, hij wijst concreet ongelooftheorieën aan die bezit hebben genomen van het hart van de westerse mens. Daardoor is alles in beweging gekomen en uit het lood geslagen: staat, kerk, gezin, politiek, wetenschap. Ongelooftheorieën zijn het dynamiet onder een cultuur.

Wie zich verbonden voelt met de westerse cultuur als een (eertijds) christelijke beschaving moet hiervan wel onder de indruk raken. Ik geloof nog altijd dat Groens analyse juist is en ons veel te zeggen heeft. Die beschaving werd ooit gedragen en gemotiveerd door christelijke geloofsopvattingen. Maar door een ”omkering van denkwijs en gezindheid” -de kern van iedere geestelijke revolutie- zijn andere opvattingen en ideeën toegelaten, die de christelijke verdringen. De autonomie van de mens, de menselijke rede als richtsnoer, het overheidsgezag als menselijke uitvinding verdringen de ”vreze des Heeren.” Het is als het geveegde huis uit de gelijkenis: zeven boze geesten trekken er in en het einde is erger dan het begin.

Zonder gevolgen blijft de geestelijke ommekeer in onze cultuur niet. De revolutionairen beloven weliswaar gouden bergen -vrijwel onbeperkte vrijheid, rijkdom en welvaart en gelijkheid voor iedereen, een gelukzalige gevoel van solidariteit-, maar de praktijk valt tegen. De vruchten blijken wrang: liefdeloosheid, onderdrukking, geweld. De utopische experimenten mislukken keer op keer. Dit leidt echter niet tot inzicht en inkeer, maar tot nieuwe experimenten. Men wordt voortgedreven op de weg die men is ingeslagen. Nieuwe extremen worden opgezocht. Men raakt de band kwijt met wat natuurlijk is en de taal die de schepping spreekt wordt niet meer verstaan. Dat nu, zegt Groen, is de achtergrond van wetenschap en politiek die afscheid van God hebben genomen.

Deze analyse herkennen we nog altijd als we de ontwikkelingen in onze tijd op ons in laten werken: experimenten met het leven, schaamteloze exploitatie van de natuur, openstelling van het huwelijk voor andersgeaarden, legalisering en goedkeuring van een euthanasiepraktijk, sociale ontwrichting en ontrechting als gevolg van overheidshandelen, het haken naar welvaart en uiterlijke schijn. Groen van Prinsterer heeft echte antirevolutionairen geleerd het verband te zien tussen deze verschijnselen. Hij wees erop dat we hebben te letten op de geestelijke bron, waar ze uit voortkomen. Dat geeft profetische allure aan zijn visie: er is verband tussen de lotgevallen van een beschaving en de religie van de mens.

Dat verband heb ik me voor het eerst echt bewust gemaakt door het lezen van ”Ongeloof en Revolutie”. Als mij gevraagd wordt welke betekenis Groen voor mij heeft, dan kom ik met dit punt. Maar er is nog iets, dat mij nadien steeds meer is gaan boeien: Groen als persoonlijkheid die door het Evangelie wordt gegrepen en gedreven. We spreken graag over Groen als belijder van kerk en staat, als hoofd van de antirevolutionaire partij in de Tweede Kamer. Ook wordt hij veldheer genoemd, zij het een veldheer zonder leger. Maar we moeten ons wel realiseren dat dit posities en benamingen zijn die Groen zelf volstrekt niet gezocht heeft. Hij heeft een half leven van voorbereiding nodig gehad om als evangeliebelijder te kunnen optreden. Zijn brochure uit 1837, waarin hij het opneemt voor de Afgescheidenen, beschouw ik als het eerste geschrift waarin de schroom van hem afvalt. Het leidde dan ook prompt tot verkilling van relaties onder anderen met koning Willem I en met zijn oude studievriend en latere liberale voorman J. R. Thorbecke.

Groen van Prinsterer kwam uit een gezin dat de eigen positie in de maatschappelijke elite zorgvuldig koesterde. Heel Groens strenge opvoeding was erop gericht hem een vooraanstaande positie te bezorgen in Nederland. Daarvoor was het nodig in kerkelijke en politieke zaken het juiste midden te houden. Dat werd dan ook bijna krampachtig gedaan. Groen was een tamelijk volgzame student en jongeman die aan de verwachtingen probeerde te beantwoorden. De opvattingen van Bilderdijk in Leiden hoorde hij wel, maar ze ketsten aanvankelijk op hem af. Groens vader was trots toen zijn zoon werkzaam was aan het Kabinet van de Koning. Dat deze betrekking om gezondheidsredenen moest worden opgegeven, was een grote teleurstelling.

Intussen was de heroriëntatie bij Groen al in volle gang. Zijn moedige en gelovige vrouw en zijn vrienden in het internationale Réveil hebben hem andere ogen gegeven. Geleidelijk veranderde ook zijn hart. Daardoor werd hij ook zelf op een weg voortgedreven die hem bracht waar hij uitkwam. Niet bij het maatschappelijke midden, eerder in de periferie. Zijn schroomvalligheid om zijn mening te geven, werd een onweerstaanbare behoefte zijn overtuiging uit te dragen. Zelfingenomenheid en eenzelvigheid werden nederigheid en het verlangen te delen. Smaad en spot kon hij dragen, omdat hij de vertroosting van het Evangelie kende. Na een ernstige ziekte, wist hij dat nog maar een ding telde: Christus kennen en dienen. Er moesten vele remmingen en belemmeringen worden weggenomen om zover te komen. Het is Gods genade dat Hij daar ook is gekomen om ook anderen de ogen te openen voor wat er in de wereld om ons heen gaande is.

Prof. dr. R. Kuiper, directeur van de Mr. G. Groen van Prinsterer Stichting, het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie. In september zal bij uitgeverij Buijten en Schipperheijn in Amsterdam van zijn hand een Groen-biografie verschijnen.