Toerisme26 mei 2001

Historicus Groen had open oog voor de hand van God

Beschroomd én vrijmoedig

Door prof. J. Kamphuis
Groen van Prinsterer is misschien vooral bekend als staatsman. Maar historicus was hij niet minder. Een christenhistoricus. Hij had oog voor Gods leiding of Gods hand in de geschiedenis. Hoe maakte hij die opmerkzaam in zijn beschrijving van de Nederlandse geschiedenis?

Wie die vraag wil beantwoorden is vooral aangewezen op zijn ”Handboek voor de geschiedenis van het Vaderland”, een compact geschreven ééndelig studieboek van ruim 900 bladzijden dat in 1846 voor het eerst verscheen.
Daarachter ligt het grote werk, het levenswerk van Groen: de ontsluiting van de archieven van het huis van Oranje-Nassau, door hem in vijftien omvangrijke delen toegankelijk gemaakt tot aan het jaar 1688.

Dat geduldige archiefwerk laat zien dat het Groen om de feiten van de geschiedenis ging. Hij was geen anekdoticus, de man van het pakkende verhaal. Wie dat bij hem zoekt, wordt teleurgesteld. De mensen moesten de feiten van hun eigen volksgeschiedenis kennen: ”back to the roots”.

In die geschiedenis kwam Groen zijn God tegen. Het Evangelie van Gods genade in Christus, Zijn Zoon, is immers hier in Nederland gepredikt en vond geloof. Zo werd de kerk vergaderd. En zij werd uit diep bederf bevrijd in de tijd van de Reformatie. Die her-vormde kerk, zegt Groen, ”was het middelpunt en de kern van het Gemeenebest. Elders is de Kerk opgenomen door den Staat; hier is de Republiek niet slechts met de Kerk vereenigd, zij is geboren uit de belijdenis der Kerk.” De belijdenis van de waarheid hoort onlosmakelijk tot het historisch wezen van Nederland. Oók de bestrijding en verloochening daarvan heeft in deze geschiedenis plaatsgegrepen. Maar daarmee verdween God nog niet uit Nederland!

Geen speculaties
Hoe zou een gelovige -dat was Groen!- in deze geschiedenis zijn God niet ontmoeten? Maar hoe schreef hij daar dan over? Bij de overweging van deze vraag komt mij die dubbele karakteristiek voor de geest: Groen was als christenhistoricus zowel beschroomd als vrijmoedig.

Beschroomdheid was van Groen allereerst een karaktertrek. Zet hem naast zijn grote vriend en dikwijls (niet altijd!) zijn medestander, de dichter Isaäc da Costa. Ook deze schreef veel over de vaderlandse geschiedenis van vroeger en later tijd. Ook deze schreef vanuit zijn geloof. Maar: Groen naast Da Costa - het zijn twee karakters! Da Costa: uitbundig in zielsuitstorting, Groen: beschroomd. Het was hem vaak zelfs een last. Hij wilde wel vrijmoediger zijn. Maar de schroom bleef. Zelfs zijn taalhantering laat keer op keer zien hoe ver hij van iedere vorm van extrovertie of van uitbundigheid verwijderd bleef.

Gelukkig ook maar. Zo werd hij bekwaam gemaakt om, anders dan Willem Bilderdijk, van wie hij zich leerling wist, zich niet te verliezen in historische speculaties. Ook bracht hij niet te pas en te onpas de heilige Naam ter sprake. Hij zegt het zelf zo mooi in de voorrede van zijn Handboek: ”Het is den kortzigtigen sterveling niet vergund, in ijdelen waan, de raadsbesluiten Gods vooruit te lopen en den sluijer op te heffen dien Hij over de geheimenissen van het wereldbestuur gelegd heeft.”

Goede bedoelingen
Die ”kortzigtigheid” maakt hem schroomvallig. De feiten moeten hun eígen taal spreken. Dat betekent voor Groen ook dat we bij hem geen zwart-wittekening hoeven te zoeken. Als er schaduwzijden zijn bij hen naar wie verondersteld kan worden dat zijn sympathie uit zou gaan, dan zal hij dat niet verzwijgen. Hij heeft er zelfs in het begin van zijn archiefpublicatie een stevige polemiek over gevoerd. En het karakter van de tegenstanders zal hij niet zwarter afschilderen dan uit de feiten duidelijk is. Soms legt hij zelfs sterke nadruk op goede bedoelingen, op positieve karaktertrekken van tegenstanders.

Groen huiverde er ook voor terug de geschiedenis mooier te maken dan uit de feiten bleek - om zodoende toch vooral maar Gods hand in opmerkelijke voorvallen aan te wijzen. Eén voorbeeld. Het sterke verhaal was in omloop dat in het rampjaar 1672 -de Republiek werd besprongen door Frankrijk, door Engeland, door de bisschop van Münster- de Engelse vloot wilde landen op de Hollandse kust. Maar een uitzonderlijk langdurige eb, de ”dubbele ebbe” van 1672, verhinderde dit. Was daarin Gods hand niet opmerkelijk? Maar Groen vond er geen historisch bewijs voor. Hij gaf ondanks aandrang van vrienden de dubbele eb geen plaats.

Later zou een andere historicus, de vrijzinnige Robert Fruin, ook aantonen dat het een vrome legende was. Fruin vermeldt het zwijgen van Groen in diens handboek, terwijl, zo tekent hij aan, dat historisch verhaal toch Psalm 78 als motto heeft meegekregen: ”Wij zullen niet verbergen voor de kinderen (...) Zijn wonderen die Hij gedaan heeft.”

Vrijmoedig
Zag Groen dan Gods leiding niet in de geschiedenis? Zeker wel! Hij sprak er ook over. Hij deed het in woorden, gedrenkt in de vroomheid van het Réveil. Maar hij bleef in ootmoed spreken. Hij wil geen sluier opheffen waar geheimenissen blijven, maar (zo gaat Groen verder in de zin, die hierboven uit de voorrede werd geciteerd) ”het is den geloovigen en ootmoedigen christen even min vergund, het oog te sluiten voor de lichtstralen waarin, bij de wonderen der Historie, de glans zijner volmaaktheden schittert.”

Zo schroomt hij niet om bij de vraag naar ”de oorsprong der grootheid van de Republiek” op ”de zegeningen Gods” te wijzen, die Hij verbond aan het geloof. Niet ”eene Staatsregeling waarin bijna alles ongeregeld was, noch eene vrijheid die dikwerf meer in naam dan in wezenlijkheid bestond; noch een volkskarakter het welk dat van verscheidene andere Natiën overtreft.” Maar wél moet bij die oorsprong van de grootheid op het geloof, onafscheidelijk verbonden aan Gods zegen, gelet: ”De Heer heeft hier zijne Kerk geplant” en ”den met haar vereenigden Staat, om harentwil, met de keur en den overvloed zijner weldaden begunstigd.” Zó wil Groen wél ”het verhaal der leidingen en der wonderen Gods” vertellen!

Puntig (echt geen woord te veel) karakteriseert hij ook de plaats van Willem van Oranje, vader van het vaderland, in de Nederlandse geschiedenis en Gods hand daarin: ”Hij (Willem van Oranje) heeft voor Kerk en Vaderland, Gods voorzienigheid voor hem de zijnen gezorgd.”

Andere zijde
Maar er is nog een andere zijde. God verdwijnt niet uit Nederland wanneer er ongeloof komt. En wanneer dat ongeloof gesystematiseerd wordt in revolutiebeginselen.

Wij zijn, als we in onze tijd de doorwerking van die beginselen aanschouwen (liberalisering van abortus provocatus, creatie van het ”homohuwelijk”, legalisering van de euthanasie) geneigd te spreken over een hellend vlak. Terecht. Toch zit er in dat spraakgebruik een gevaar. Het gevaar van de gedachte als zou er een autonome ontwikkeling van kwaad tot erger zijn.

Groen brengt daarentegen steeds, juist in de tekening van de kracht van de afval, Gods hand -die straffende hand!- ter sprake. Weer slechts één voorbeeld, dat tegelijk een voorbeeld is van Groens zorgvuldig schriftgebruik. Wanneer hij de ondergang van de Republiek schetst en al de ellende daaraan verbonden en dat ondanks alle schone, revolutionaire beloften van ”vrijheid, gelijkheid en broederschap”, dan merkt hij dat de mens, zelfs wanneer hij tegen Gods raad rebelleert, ondergeschikt blijft aan Gods wil en dat altijd, ”waar een volk, met het Evangelie begenadigd, het ongeloof verkiest, de profetie geldt (het is Jeremia 6:19): ”Ik zal een kwaad brengen over dit volk, de vrucht van hun gedachten; want zij slaan geen acht op mijn woorden en zij verwerpen smadelijk mijne wet.”

Dit is een 'hellend vlak'. Maar meer: Dit is: gericht van de lévende God! Er is veel te leren in de school van Groen van Prinsterer. Ook dit: in een godloos geworden land verdwijnt God niet wanneer mensen dat decreteren.

Het is in de diepte van deze ootmoed dat verwachting mag worden geboren. Biddende verwachting.