Fraaie botanische tuin ligt op twee uur afstand van overvol Jakarta
Beloning in natura in BogorDoor W. van der Knaap Twee uur sudderen in een verstikkend hete trein. En dat om een stuk van nauwelijks 60 kilometer af te leggen. Wie van de Indonesische hoofdstad Jakarta naar Bogor wil gaan, moet er wat voor over hebben. Maar de beloning is groot. Letterlijk in natura.
Jaarlijks weten een à anderhalf miljoen mensen de weg naar de wereldberoemde botanische tuin van Bogor te vinden, de meesten vanuit Jakarta. Nog eens een veelvoud daarvan reist jaarlijks af naar dit stadje, alleen om even het vervuilde en benauwde Jakarta te ontvluchten. Gedurende de weekwisseling zijn de wegen verstopt met eindeloze files van dagjesmensen die massaal verkoeling zoeken in het voormalige Buitenzorg. Bogor met zijn 300.000 inwoners is het niet meer dan een dwerg naast de gigantische hoofdstad ligt op 270 meter hoogte, op de hellingen van de Gunung Salak, en dat betekent aanzienlijk meer frisse lucht dan in de lager gelegen hoofdstad met zijn nimmer aflatende stroom verkeer. Wie geen trek in de file heeft, kan de trein nemen. Dat is niet alleen sneller, maar vooral veel goedkoper. Een kaartje kost omgerekend slechts een paar kwartjes. Bovendien is de reis een belevenis apart. Volgens de juffrouw achter het loket op station Gambir zal de trein er ongeveer een uur over doen om Bogor te bereiken. In werkelijkheid is het twee uur. Niemand maakt zich druk over zo'n detail. Dergelijke voorvalletjes maken echter wel duidelijk dat je bij het maken van afspraken in Indonesië beter een ruime tijdsmarge kunt nemen. Krotten
Aan het raam van de trein trekken eindeloze rijen huisjes en bouwseltjes voorbij. Jakarta houdt nooit op, lijkt het wel. Officieel telt de stad zo'n 12 miljoen inwoners, maar wat betekent officieel? Naar schatting zijn er nog wel een 3 miljoen bewoners van zelfgebouwde hutten en krotten. Een deel van hen woont nauwelijks een paar meter van de rails af. Kinderen, geiten en kippen lopen vrij rond over de sporen. Af en toe staat de trein zonder aanwijsbare reden een tijdje stil in de brandende zon. Het kwik vliegt binnen omhoog, ondanks het feit dat het pas halverwege de ochtend is. Als de trein zich weer in beweging zet, geven de open ramen bij een deel ontbreek het glas wat verkoeling. Maar wat als het buiten regent? vraag ik mij af. Het antwoord is verbijsterend eenvoudig: dan regent het binnen ook, zij het iets minder hard. Onderweg proberen allerlei verkopertjes hun waren te slijten. Kranten, flessen water, pennen en zelfs plastic pistooltjes met geluid. De trein is niet erg lang en veel klanten schijnen er niet te zijn. Na verloop van tijd is de man met de kranten dan ook drie keer langs geweest, een jongetje met nog andere kranten tweemaal, evenals het jongetje met het water. Ze zullen nog vaker langskomen met hun spullen voordat de trein in Bogor arriveert. Opvallend is overigens dat er vrijwel geen bedelaars zijn. Slechts éénmaal wringen zich een oude, blinde vrouw en een klein kind tussen de passagiers door. Ik kan het niet laten wat geld in het opgeheven handje van het kind te stoppen. Verstandig? Ik weet het niet. Zo'n kind hoort natuurlijk op school te zitten, is dat volgens de Indonesische wet zelfs verplicht, maar daarmee is lang niet alles gezegd. Het blijft moeilijk om als rijke westerling in dit land het juiste midden te vinden tussen harde onverschilligheid en misplaatst vertrouwen. Regenstad
Bij het naderen van ons reisdoel, tegen het eind van de ochtend, begint de helderblauwe lucht te betrekken. Bogor heeft de bijnaam van regenstad en het ziet ernaar uit dat dit niet op fabeltjes is gebaseerd. De man die mij zal begeleiden over de lange paden in Bogors plantentuin (bij elkaar zo'n 5 kilometer), de Nederlandse bioloog Nico van Strien, vertelt dat het stadje zelfs in het Guinness Book of Records vermeld staat voor het recordaantal onweersbuien per jaar. Het gemiddeld aantal regendagen is in januari en februari het grootst: 25 of meer! Merkwaardig is het feit dat het vrijwel nooit voor twee uur in de middag regent, maar dat, als het eenmaal is losgebarsten, het wel tot een uur of zes aanhoudt. Als we bij de toegangspoort van de tuin zijn gearriveerd, stroomt het water met bakken uit de lucht en vallen de eerste donderslagen. De straten veranderen spoedig in ondiepe beekjes met snelstromend water. Inderdaad, Bogor regenstad. Boven de poort staat met grote letters Kebun Raya, de naam die de Indonesiërs er na de onafhankelijkheid van Nederland aan hebben gegeven. De brede posten naast de entree zijn versierd met beelden van de god der wijsheid, Ganesha. De twee gevaarten bestaan elk voor de helft uit een menselijk lichaam en voor de helft uit dat van een olifant. Overigens zijn deze versieringen nog niet zo oud. Evenals de naam Kebun Raya dateren zij van na de tijd dat Indonesië een Nederlandse kolonie was. Ouderdom De tuin, die ruim 85 hectare meet, is officieel in 1817 opgericht. Hij neemt wat ouderdom betreft de veertiende plaats op de wereldranglijst in. De alleroudste bekende tuin is de Hortus Botanicus van Leiden, die reeds in 1587 werd gesticht. Nederlanders waren trouwens in het algemeen al vroeg actief met het aanleggen van botanische tuinen. De vierde plaats die Amsterdam op de ranglijst inneemt, is daar nog een extra bewijs van. Er bestaat overigens een verschil van mening over de vraag wie de tuin van Bogor eigenlijk heeft gesticht. Sommige bronnen vermelden de Pruis C. G. C. Reinwardt, die eind achttiende eeuw in Amsterdam natuurwetenschappen studeerde en zich onder meer toelegde op kruidkunde. Deze Reinwardt was jarenlang commissaris van de Landbouw in Nederlands-Indië. Andere bronnen spreken echter van de Engelse luitenant-gouverneur Sir Raffles, die gedurende de Engelse overheersing (1811-1816) het paleis Buitenzorg bewoonde. Wie ook precies het initiatief heeft genomen, wel staat vast dat de tuin werd aangelegd door Reinwardt, een klein jaar na het vertrek van de Engelsen. Onder zijn leiding zouden in de eerste vijf jaar 900 planten in de tuin worden ondergebracht. Plankwortels In de tuin zijn nog steeds bomen te zien die in de beginperiode zijn geplant. Prachtige hoge bomen zijn het, soms met wortels die al manshoog boven de grond beginnen. Van Strien legt uit dat deze bomen voorkomen in bijzonder onvruchtbare gebieden. Door het gebrek aan voedingsstoffen in de bodem hebben zij slechts een zeer oppervlakkig wortelstelsel ontwikkeld. Aan de oppervlakte bevinden zich immers nog de meeste bruikbare stoffen in de vorm van dode dieren en planten en afgevallen vruchten. Hun wortels zijn niet mooi rond, maar hebben de vorm van een zeer brede plank die als het ware op zijn zijkant tegen de stam aanstaat. Vandaar de naam plankwortels. Door hun vorm bieden zij ook extra steun aan de stam. En dat is bepaald geen luxe voor een boom die ondiep wortelt en desondanks hoog in de lucht torent. Midden in de tuin staan een paar bomen met volkomen kale takken. Daar huizen de kalongs (Pteropus vampirus, een vruchtenetende vleermuis), die overdag ondersteboven aan de takken hangen. Zo'n kolonie produceert een flinke hoeveelheid uitwerpselen, waardoor de gastbomen langzaam maar zeker worden aangetast en op den duur takken en blad verliezen. Dat betekent dat de kalongs na verloop van tijd te weinig beschutting en takken om aan te hangen overhouden, zodat zij genoodzaakt zijn te verhuizen. Het aantal kalongs in de tuin is de laatste jaren teruggelopen. Hoogstwaarschijnlijk is het gebrek aan rust daar debet aan. Voor belangrijke gasten wordt wel eens een opgeschoten jongen opgetrommeld die met een katapult en een paar stenen de hele kolonie aan het schrikken maakt. De geëerde gast kan dan zien hoe groot de beesten wel zijn. Af en toe schijnt er een exemplaar in de maag van een zieke te verdwijnen. Sommige Indonesiërs geloven dat het kalongvlees medicijn tegen astma is. De naam Pteropus edulis uit de oude literatuur herinnert daar nog aan. Edulis betekent eetbaar... Kolken Inmiddels heeft de regen ervoor gezorgd dat het rustige riviertje de Ciliwung, dat de tuin doorsnijdt, is veranderd in een woest kolkende stroom. Een nietsontziende banjir zal het deze keer gelukkig niet worden. De geschiedenis van de tuin kent daar echter wel enkele voorbeelden van. Hortulanus S. Binnendijk beschreef in 1870 wat de gevolgen van tropisch noodweer voor de tuin kunnen zijn. Op een ander gedeelte der tuin is onze prachtige Dorumpalm met een grote lap grond weggedreven. Ik heb deze overal laten zoeken, maar niet teruggevonden. Er lag in de rivier eene steen alwaar ik met 40 man en meer aan heb laten werken om deze naar de Tuin te kantelen, doch kon het niet gedaan krijgen. Thans zoek ik naar den steen, doch deze is nergens te vinden, aldus de hortulanus in een brief aan zijn collega H. Witte van den Leidschen Academietuin. Tropische planten en bomen bezitten de nodige eigenschappen om het hoofd te bieden aan overvloedige regenval. Van Strien laat zien dat veel bladeren spits van vorm zijn, een olieachtig oppervlak hebben en eindigen in een vrij scherpe punt, een zogeheten drip-tip. Dat alles dient ertoe om het gewicht van het regenwater zo snel mogelijk kwijt te raken. Vooral bij hoge bomen is dat zinvol. Een flinke hoeveelheid water aan de bladeren betekent immers een forse verhoging van de mechanische krachten op de wortels. Wat platter gezegd: een boom met veel water in zijn kruin wordt topzwaar en loopt dus een groter risico om omver te waaien. Bedreigend Ongeschoolde ogen zien het niet, maar de kwaliteit van de tuin loopt terug. Het aantal plantensoorten neemt af en de noodzakelijke aanvullingen blijven achterwege. Pas de laatste tien, vijftien jaar krijgt de tuin weer een wat hogere prioriteit van de overheid, mede onder invloed van het toenemende belang van het toerisme. Ook van buitenaf dreigt het gevaar. De tuin is aan alle kanten omgeven door woonwijken en kantoorgebouwen. Dat is op zich nog het ergste niet, maar het bijbehorende verkeer produceert dagelijks een flinke deken van giftige gassen. Het aantal auto's, brommertjes en andere voertuigen is beslist Aziatisch te noemen, inclusief de hoeveelheid uitlaatgassen. De tuin doet de Nederlandse naam van het vroegere paleis van de gouverneur-generaal, dat erin staat, geen recht. Het is geen Buiten-zorg. |