Toerisme19 februari 2000

Oorlog in de kinderkamer

Wouter Renaud, conservator van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, verdiepte zich in de herkomst van het speelgoed. In het doorwrochte ”Wereldleed en kindervreugd” gaat de auteur zeer grondig in op de speelgoedhandel.

Het Nederlandse speelgoed was vooral afkomstig uit de ons omringende landen, waarbij Duitsland van oudsher een strategische positie innam. Frankrijk concurreerde als enige land met het Duitse assoriment. Volwassenen bepaalden waarmee kinderen speelden. Niet zelden werden de kleintjes opgezadeld met oorlogen en politieke conflicten, zij het kunstig verwerkt in spelvorm. Altijd waren kinderen getuige van wat er zich in de wereld afspeelde.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog onstond er in de speelgoedproducerende landen een ware hausse in de productie van oorlogsspeelgoed om de nationalistische gevoelens in kinderharten aan te wakkeren. Hele legers tinnen soldaatjes, al of niet vergezeld van kanonnen en tanks, marcheerden de kinderkamers binnen. Tussen de oorlogen door stortten fabrikanten zich op indianen en cowboys als onderwerp, maar in de nazi-tijd laaide de belangstelling voor het oorlogsspeelgoed weer op.

Uit het boek blijkt bijvoorbeeld dat wij zelfs in de oorlog zonder blikken of blozen de kinderen speelgoed van Duitse herkomst cadeau deden. Volgens Renaud illustreert dit het geringe politieke besef en de minimale betekenis die aan speelgoed werd gehecht. Ook het ”Nieuw vermakelijk veroveringsspel”. gebaseerd op de Atjeh-oorlog, die van 1873-1904 woedde, onthult het minimale invoelingsvermogen van Nederlanders met betrekking tot deze bloedige koloniale strijd.

Onze eigen speelgoedindustrie was in vergelijking met die van de buurlanden kwijnend te noemen. Nederland ging de competitie met het Duiste speelgoed niet aan. Opvallend is wel het ADO (Arbeid Door Onvolwaardigen)- speelgoed. In 1926 maakten patiënten, herstellend van tuberculose in het sanatorium Berg & Bosch te Zeist, speelgoed onder leiding van ene Verzuu. Hij liet zich inspireren door Fröbel en Montessori en verzette zich tegen het levensechte Duitse speelgoed, dat de fantasie van het kind niet prikkelde. Boven de ADO-stand op de eerste Jaarbeurs in Utrecht stond het veelbetekende opschrift: ”'t Is maar speelgoed – fout. Speelgoed moet zijn: leuk, kleurig, sterk, onschadelijk, leerzaam”. „Deze aanmaning kan als typerend worden opgevat voor de waardering van speelgoed door volwassenen in Nederland”, concludeert Renaud.

”Wereldleed en kindervreugd” is geen vlot leesbaar betoog, maar boeiend door de zeer uitvoerige informatie en de glasheldere foto's van de speeltjes der voorvaderen.

N.a.v. ”Wereldleed en kindervreugd”, door Wouter F. Renaud; uitg. Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem, 1999; ISBN 90 70300 21 4; 175 blz.; ƒ 49,50.