De Nieuwe Bijbelvertaling van 2002 9 oktober 1997

Ds. Tj. de Jong en dr. S. J. Noorda in leespauze voor Psalm 1

„Het is wel even wennen”

„Het is wel even wennen”, zegt ds. Tj. de Jong uit Staphorst. Voor de eerste maal heeft de hervormde predikant vertaalproeven van de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) onder ogen. Het bestuurslid van de Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) deelt bepaald niet het enthousiasme van dr. S. J. Noorda, voorzitter van de begeleidingscommissie van de NBV, het 'hoogste' orgaan dat het project begeleidt. In het Amsterdamse Maagdenhuis ontmoeten ze elkaar rond een primeur: de nieuwe NBV. Wordt het een revolutie in de kerk?

Eerst een kleine leespauze: Psalm 1, in vier versies: Statenvertaling (SV), Nieuwe Vertaling 1951 (NV 1951), Groot Nieuwsbijbel (GNB) en de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). In de SV lezen we: „Welgelukzalig is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters”. De GNB zegt: „Gelukkig de mens die niet de raad volgt van wie zonder God leven, die niet omgaat met wie slecht zijn, die niet aan tafel wil zitten met wie alleen maar spotten”. De NBV zegt (in een voorlopige versie): „Gelukkig is de mens die niet verkeert in de kring van goddelozen, de weg van zondaars niet volgt, bij spotters niet aan tafel zit, maar genoegen vindt in de wet van de HEER, prevelend zijn wet overdenkt, bij dag en nacht”. Het valt op dat de NV van 1951 redelijk dicht bij de SV staat: „Welzalig de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, die niet staat op den weg der zondaars, noch zit in den kring der spotters”.

Dr. Noorda leest de psalm in de NBV-vertaling enthousiast voor. Beeldende taal, goed Nederlands, vindt hij. Het is voor de eerste keer dat ds. De Jong een resultaat van de NBV onder ogen heeft.

Wat is uw indruk?

Ds. De Jong: „Ik vind dat deze vertaling toch wel dichter bij de GNB staat dan bij de SV. Het is wel héél wat anders”.

Dr. Noorda: „Dat klopt. Je vindt niet die oude genitieven of dat ouderwetse taalgebruik. Maar het is ook een heel andere taal dan de GNB. De GNB is bestemd voor zeg maar een zestienjarige op een mavo. Dat is niet de bedoeling van de NBV. De moeilijkheidsgraad komt overeen met het Hebreeuws en we willen dat niet vereenvoudigen en versimpelen”.

Ds. De Jong: „Het gaat om de vraag: Vertaal je een tekst of een gedachte van de tekst. Vergis ik me als de NBV meer functioneel-equivalent is?” Dr. Noorda: „Dat is niet het geval. De NBV heeft als motto: brontekstgetrouw en doeltaalgericht. We proberen de inhoud, zeg maar het dynamisch-equivalente, én de oorspronkelijke tekstkenmerken te bewaren, maar wel met de huidige taalmiddelen van het Nederlands. Het gaat om goed literair Nederlands, waarbij alle tekstelementen overeind blijven. In de GNB klinkt het allemaal veel vrijer”.

Is Psalm 1, zoals die in de SV staat, voor de mensen van nú dan te moeilijk?

Dr. Noorda: „Wanneer gesproken wordt over 'de man', moeten we wel weten dat het hier gewoon gaat om de mens. Tegenwoordige lezers denken: Waarom staat er 'man' en niet 'vrouw'? Datzelfde geldt voor 'de raad'. Iemand die niet gepokt en gemazeld is in de tale Kanaäns, kan denken dat hier een gemeenteraad of zoiets wordt bedoeld. Deze hindernissen willen we wegnemen”.

Ds. De Jong: „Toch staat deze vertaalproeve qua taal- en woordgebruik veel dichter bij de GNB dan bij de SV en de editie van 1951. Over de hele NBV kan ik nog geen oordeel geven, omdat ik er nog niets van gezien heb. Wat ik hier zeg over Psalm 1 is dus een ad-hoc-oordeel”.

Dr. Noorda: „Het gaat in de NBV om verstaanbaar Nederlands. Als het over algemene uitspraken gaat, zijn ze algemeen vertaald. We wilden ook niet feministischer vertalen, omdat we te maken hebben met oude teksten. We hebben daarom beperkte transformatie toegepast”.

De hamvraag blijft: Waarom moest er een Nieuwe Bijbelvertaling komen?

Dr. Noorda: „De vertaling van de SV en eigenlijk ook die van 1951 is een taal die alleen voor zeer ingewijden vertrouwd is. Het overgrote deel van het Nederlandse publiek zegt het niets. Dat komt de toeëigening van de Bijbel niet ten goede, beslist niet. We moeten de Bijbel laten voor wat ze is en geen teksthindernissen opwerpen. De Bijbel is geschreven niet in het zeventiende-eeuwse Nederlands, maar in de tijd van Israël, van Christus en de apostelen. Iedere vertaling moet opnieuw de brug naar het heden slaan. We mogen het niet moeilijker en niet gemakkelijker maken. Als er moeilijke passages zijn in de brieven van Paulus, mag je daar geen straatliedje van maken. Ik heb geen bezwaar tegen de Statenvertaling. Die wordt nog steeds gelezen en ook door het NBG uitgegeven. Maar als je alléén de Statenvertaling aanbiedt, doe je alsof de taal van de zeventiende eeuw de enige vertaling is”.

Ds. De Jong: „Als wij de Statenvertaling willen propageren, is dat niet omdat we deze taal canoniseren. Maar het gevaar is dat elk vertalen ook de inhoud van de tekst wijzigt, zodat vertalen verdwalen wordt. Wij vinden dat de Statenvertaling aan dit gevaar is ontkomen en dat geen vertaling ooit dit resultaat heeft bereikt. We willen vasthouden aan de Statenvertaling van wege de inhoudelijke overzetting; die is niet geëvenaard door welke vertaling dan ook. Er zijn al verouderde uitdrukkingen weggenomen en 'gemoderniseerd' – ik zeg bijvoorbeeld ook geen 'wijf' meer. Het feit dat de Statenvertaling een wat ouderwetse taal hanteert, nemen we op de koop toe. Het is trouwens de vraag of de man op straat de hele Bijbel kan verstaan. Het poëtische gedeelte roept zeer zeker vragen op, maar daar had men ook in de zeventiende eeuw moeite mee. Het lijkt een koud kunstje om duizenden Bijbels op de markt uit te delen, maar de zendelingen en predikers gingen er ook op uit om dat Woord duidelijk te maken”.

Dr. Noorda: „Daar ben ik het in vergaande mate mee eens. Je kunt in de vertaling niet te veel neerknielen naar de mens, je moet ook de moeilijkheidsgraad en het geheimzinnige van bepaalde teksten behouden. Je kunt niet alles klip en klaar brengen. Maar ik zeg tegelijkertijd: Het ontgaat mij waarom dan de extra moeilijkheid er bij moet komen van zeventiende-eeuwstaalgebruik. De statenvertalers waren bekwame theologen, die inzicht hadden in de grondtaal en die ook nieuwe woorden hebben gemaakt. Ook in die tijd vond men het maar een geleerde vertaling, waarvan het lang duurde voordat die ingeburgerd was”.

Ds. De Jong: „Toch blijf ik met vragen zitten. Als ik in de NBV lees van Filippus die aan de Moorman vraagt: 'Begrijpt u wat u leest?', vind ik dat toch heel wat anders dan: 'Verstaat gij, hetgeen gij leest?'. Ik heb zondag gepreekt over de discipelen, die niet 'verstonden' dat Hij van de Vader sprak. 'Verstaan' is iets anders dan 'begrijpen', het gaat om een zaak van geloof en hart. Mijn bezwaar tegen de NBV is dat er gesproken wordt van een interconfessionele vertaling. Dat een breed scala van rooms-katholieken, protestanten, pinkstergemeenten en anderen meewerkt, kan ik al helemaal niet vatten, vooral als je ervan uitgaat dat bij de statenvertalers de Godsvreze een groot accent kreeg. De statenvertalers dienden onkreukbare gereformeerde theologen te zijn. Ik ben bang dat door zo'n breed scala medewerkers de vertaling een compromis wordt. Wij zien de gereformeerde theologie als de meest zuivere vertolking van de geloofsleer. Nergens wordt Christus zo verheerlijkt als in de gereformeerde geloofsleer. Als de NBV kiest voor een interconfessionele vertaling, dan is dat al een theologische beslissing, evenals de keuze van de grondtekst en de commentaren. De theologische basis bepaalt de taalkundige en exegetische beslissingen. De tekst vertalen los van de theologie, zoals de NBV dat wil, kan ik niet volgen”.

Dr. Noorda: „Ik begrijp dat. Ik 'versta' dat zelfs. In joodse kring huldigt men dezelfde opvatting. Een Amsterdamse rabbijn stelt dat een vertaling alleen voor de eigen gemeenschap kan gelden. Dan zouden er dus net zo veel vertalingen zijn als er talen zijn op de wereld. Wij werken aan de NBV vanuit de overtuiging dat voor alle gelovigen op de wereld er één gemeenschappelijke basis is: de Schrift. De eenheid van de Heilige Schrift is ook basis van het joodse, het rooms-katholieke en het reformatorische geloof. De zelfstandige kracht van de Bijbel is zodanig dat in de gehele wereld iets van de kracht van het Woord gevoeld kan worden. Iedereen heeft een goed recht om zich op die Bijbel te beroepen, die mag je elkaar niet afstrijden”.

Maar in de visie van ds. De Jong zou alleen een echt gereformeerd iemand de Bijbel kunnen lezen en vertalen?

Dr. Noorda: „Ik zou niet graag die ontroering kwijt willen raken die je elders in de wereld tegenkomt als je samen de Bijbel leest”.

Ds. De Jong: „Is het niet zo dat de NBV te veel de eenheid zoekt in de woorden, maar de toepassing overlaat aan twintig verschillende kerkgenootschappen? Ga je dan niet uitsluitend af op de klankeenheid? Ik noem een voorbeeld: Als er in de Messiaanse psalmen bepaalde woorden een hoofdletter moeten krijgen, is het gemakkelijker om te zeggen: Dan maar geen hoofdletter. Daarmee heb je echter wel een keus gemaakt”.

Dr. Noorda: „De woorden van de Schrift zijn sterk genoeg om voor zichzelf te spreken. We zijn niet in staat de Bijbel zo te vertalen dat zij alle specifieke kenmerken van gereformeerd, remonstrants, rooms-katholiek en joods kan vertegenwoordigen. We willen geen diplomatieke vertaling, zoals dat het geval was bij de NV van 1951. Daar heeft men vaak moeilijke woorden multi-interpretabel gemaakt. Dat mag niet. Je moet niet als vertaler diplomaat willen zijn tussen gelovigen”.

Komt het verschil van mening niet hier op neer dat volgens ds. De Jong alleen de Statenvertaling acceptabel is, omdat de leer van Dordt hiervan het dragend beginsel is?

Ds. De Jong: „Ja, de leer van Dordt is voor mij de adequate leer van de Bijbel. Maar ik wil ook de link leggen naar de Drie Formulieren van Enigheid, naar de hele schat van de theologie in het verleden, de bronnen van de Reformatie en de Nadere Reformatie. Als je de Statenvertaling prijsgeeft, dan werkt dat ook drempelverhogend naar de belijdenisgeschriften, de schatten van Reformatie en Nadere Reformatie. Dat geldt ook voor de psalmberijming. Dat is ook een van de punten waarom we huiverig zijn voor een nieuwe vertaling. Als de NBV klaar is en geaccepteerd is –en ik heb al lovende reacties in de pers gezien– dan vind ik het jammer dat de gereformeerde gezindte buiten de boot zou vallen. Als dr. M. J. Paul, die toch con amore meedoet als supervisor, van de NBV moet zeggen dat de intentie wel goed is maar dat hij die geen alternatief vindt voor de gereformeerde gezindte, dan is er toch een breed gedragen huivering”.

Dr. Noorda: „De taal verandert. De komende generaties kennen niet het geïsoleerde taalgebruik. Ik zou er niet zo veel tijd, energie en bereidheid in willen steken als ik niet gedreven werd door de gedachte dat de Bijbel ook overgedragen moet worden aan de komende generatie. Voor hen mag de Bijbel geen gesloten boek zijn. Als je ziet hoe in sommige kranten gespot wordt over de Bijbel op grond van niet-begrepen teksten, pleit ik voor een adequate vertaling. U leeft in uw gemeente, ik zit hier (wijzend naar buiten, naar het Spui) aan een universiteit, in de grote wereld, waarin een meerderheid de Bijbel niet leest”.

Ds. De Jong: „Ik kan dat wel vatten en ik denk dat het heel belangrijk is dat we de jeugd bij de Bijbel betrekken. Dat mag voluit accent hebben. Alleen vraag ik me af of het grootste deel van de jeugd afhaakt door het taalgebruik. De oorzaak ligt dieper. De inhoud van de Schrift staat haaks op de mens, het Evangelie is niet naar de mens. Ik proef in de NBV toch te veel het pogen om via de taal de inhoud van de Schrift aan de mens duidelijk te maken, in het optimisme dat het wel zal lukken. Ik mis het ontdekkende en afsnijdende werk van de Geest, de tekening van de mens in zijn verdorven bestaan. Die mens heeft de Heilige Geest in zijn hart nodig, ook om de Bijbel te verstaan. Dat mis ik toch in de brochures die het NBG over de NBV heeft uitgegeven. Ik mis het zelfs systematisch. Daarnaast moeten middelijk de alternatieven gebruikt worden om de bijbelse inhoud aan de jeugd te verklaren”.

Dr. Noorda, is de Heilige Geest nodig om de Bijbel te kunnen lezen of goed te vertalen?

Dr. Noorda: „Wie niet echt in die tekst duikt, kan niet vertalen. Maar dezelfde woorden krijgen wel voor verschillende mensen verschillende betekenissen. Het 'geleid worden door de Geest' heeft een andere betekenis bij een rooms-katholiek dan bij een protestant. Het gaat om de Geest der Schriften. Het NBG is bovendien geen kerk, maar staat in dienst van uiteenlopende geloofsgemeenschappen.”

Dr. M. J. Paul heeft eerder dit jaar in een lezing gezegd: De vertalers moeten minimaal uitgaan van de orthodoxe schriftvisie, dus de Heilige Schrift is het onfeilbare Woord van God?

Dr. Noorda: „Als hij daarmee bedoelt dat we goed moeten luisteren naar de stem van de tekst, dan ben ik het er mee eens. Maar we hebben de motieven van de vertalers niet getoetst; dat past ook niet bij een breed bijbelvertaalproject. Wat hen bijeenbrengt, is een gemeenschappelijke betrokkenheid bij de Bijbel”.