Reizen 2000 14 januari 2000

België is meer dan Brugge en Gent, Oostende en Knokke

Acht dorpjes, verscholen
in eigen schoonheid

Door P. J. Vergunst
Adolf Hitler bouwde er zijn bunker, maar zal niet van de Viroinval genoten hebben, zoals wij dat bijna zestig jaar later wel doen. Op bezoek in een van de zuidelijkste gemeenten van België leer ik dat het land meer heeft dan het strand van Knokke, de cultuur van Brugge of de heuvels van de Ardennen.

Eerst maar een plaatsbepaling. De fusiegemeente Viroinval is de zuidelijkste in de provincie Namen, tegen de grens met Frankrijk. Op de benaming „stilste wandelparadijs van België” maakt ze aanspraak omdat de acht dorpjes van Virionval samen nog geen 6000 inwoners tellen maar wel verscholen liggen in een immens boscomplex, gelegen aan de westelijke oever van de Maas. De plaats dankt haar naam aan de Viroin, een 11 kilometer lang riviertje, dat zich stroomopwaarts splitst in de Eau Noire (het Zwarte Water) en de Eau Blanche (het Witte Water). Het lijkt tegenstrijdig, maar ondanks de rust en de ruimte van de Viroinval betekent ons verblijf van een week in de oude molen van Treignes het maken van keuzes. Want te bieden heeft deze landstreek véél.

Landelijkheid
Laag hangt de zon boven de heuvels van de Viroinval. Kracht heeft ze niet veel meer, deze eerste meidag, aan het begin van de avond. Maar sfeer geeft ze wél, een glans over het stromende water van de Viroin, dat binnen een uur na aankomst onze voetbal naar de Franse grens meevoerde. Alleen het water geeft hier geluid, vooral bij de bocht waar wat loopjes voor een stroomversnelling zorgen. De zon werpt haar laatste stralen van deze dag tussen de voorjaarsgroene boomtakken, en het water stroomt maar, blijft maar stromen. Vanaf de vierkante meters gras voor onze ”gîte rural”, de verbouwde molen van Treignes, is er niet meer te melden, maar het is genoeg. De eerste dag in deze streek heb ik de landelijkheid en de onbekommerdheid van dit gebied gezien, nog niet geproefd. Want daarvoor moet je de auto uit: de wandelpaden op, de dorpjes door, de kajak in.

Ik voel me schuldig tegenover dit gebied, de mensen hier, al is dat in feite onzin. Wij dachten dat wie de middeleeuwse steden en badplaatsen van Vlaanderen en de heuvels onder Luik gezien had, België kende. En de bevolking van Namen liet het daarbij. In Charleroi, de hoofdstad van de provincie, draaide het om ijzererts en steenkool, was men tevreden met de draai van elke dag. Nu deze bron van een karig inkomen sinds twintig jaar voorbij is, begint er iets te groeien, zij het langzaam. Hotels kent Viroinval en zijn buurgemeente Couvin niet zo veel, maar gîtes, landelijk gelegen vakantiehuizen, des te meer! Hoe mooi ons plekje aan het water is, ontdekken we elke dag een beetje meer.

Europees centrum
De iets oudere gidsen over Viroinval kunnen het niet melden, maar momenteel mag deze gemeente zich het middelpunt van de Europese Unie noemen. Net buiten Oignies-en-Thiérache, een van de acht Viroinval-dorpen, zoeken we in het bos naar het huidige hart. Tot 1995 was het Midden-Franse dorpje Saint Clément het centrum, maar toen de deur van Europa in 1995 voor Zweden, Finland en Oostenrijk openzwaaide, moest het Parijse Institut Géographique National opnieuw gaan rekenen. Het werd Viroinval, 420 kilometer hoger en net in België.

Waar in Brussel en Straatsburg de ambtenaren lijken te regeren, hebben in Europa's geografische centrum de vogels het voor het zeggen. Alleen hen horen we in het bos van Thiérache. Op weg naar het monument tussen de bomen vragen we ons af wat het nut van het berekenen van deze plaats is. Eerst komen we niet verder dan: Gewoon leuk! Maar er zit toch meer aan vast. Het is niet zonder betekenis voor de diverse mentaliteit in de lidstaten dat het zuiden van België centraal ligt. Na 1995 moesten de zuidelijke staten dus invloed inleveren. En ook: zonder het ”Centre géographique de l'Europe des 15” stond dit gebied iets minder prominent op de kaart.

Heide en lavendel
Een grindpad voert zo'n 150 meter van de weg af, totdat een marmeren steen meldt welke hoogwaardigheidsbekleders hier op 31 mei 1996 dit centrum in gebruik namen. Het monument bestaat uit een glazen sculptuur –de ontwerper Bernard Tirtiaux spreekt over een kathedraal van licht– waarin je kunt staan, omgeven door vijftien betonnen palen die als sterren rond het monument flonkeren. Chauvinisme ten top, maar m'n kinderen willen allemaal op de paal Nederland zitten. Hoe verder je paal van het kunstwerk staat, hoe langer het land lid van Europa is. Heide en lavendel bloeien tussen de diverse landen. Mag de gemeente Viroinval hopen dat Hongarije, Tsjechië en Polen nog even in de wachtkamer van Europa blijven?

Via de kleine dorpjes van Viroinval rijden we terug, genietend van de met de omgeving harmoniërende huizen van natuursteen. Opvallend zijn de aangebouwde stukken. Dan, net buiten Oignies, zien we de eerste camping hier. De interesse is gewekt, maar de teleurstelling is al gauw groter. Op plaatsen van nauwelijks 80 vierkante meter staan onderkomens waar we een beetje de spot mee drijven: opgelapte en gedeukte stacaravans, met gaas afgezet, aan elkaar getapete voortenten, wegroestende tuinmeubels. Dan is de keus voor het vakantiepark vol eenvoudige huisjes in een prachtige omgeving 2 kilometer verderop gauw gemaakt, al blijft bij ons de ”gîte” favoriet.

Kajaks
De drie stevige pijlers van de brug bij Olloy staan onbeweeglijk als onze kajaks in het koude water van de Eau Noire glijden. Omgeven door oude, knoestige bomen stroomt het water richting Treignes. Wie zich nauwelijks verroert, heeft de meeste kans om droog te blijven. Tijd om aan de boot te wennen is er niet. De snel hoger klimmende zon vergoedt dat binnen een halfuur onder m'n middel alles nat is. De kajakbaas, die jaarlijks zo'n 2000 klanten in zijn boten ziet stappen, klonk overtuigd: Een zwemvest is hier noch verplicht, noch nodig.

Vanaf het water hebben we een uitgelezen kans om de ontluikende natuur te zien, en dát maakt het kajakken zo aangenaam. Toch, al op de eerste kilometer stuurt een plotselinge stroomversnelling ons naar de oever, waar de peddel zo de boomtakken raakt dat de boot flink water binnenkrijgt. Ook als we beter aan de boot gewend zijn, blijven we bij de stroomversnellingen speelbal van het water, wat in combinatie met de overhangende takken niet onverdeeld ontspannen is. Drie vissers op rij –„Er zit hier niet veel vis, maar wel wat, vooral forel”– zijn dat wel. Na hen zijn vier koeien en een blaffende hond de enige levende wezens die we urenlang ontmoeten, richting Vierves (het mooiste dorp van Wallonië) en Treignes. Waar het water geen extra vaart krijgt, kabbelt het rustig. Natuur staat ten onrechte niet op de recreatieve kaart van de massatoerist. Houden zo!

Juist als we denken de slag te pakken te hebben, als onze aandacht niet meer op de boot maar op de omgeving gericht is, gaat het echt mis. Na een behoorlijke stroomversnelling kronkelt de rivier naar links, waarbij in de buitenbocht veel takken overhangen. Dit omslaan is geen grapje meer. Nog geen halve minuut later drijven drie schoenen, twee peddels, een sok met de stroom mee. Wie na een tiental seconden z'n kind uit het donkere, stromende water kan pakken, staat echter onverschillig tegenover een natgeworden fotocamera en ander materieel verlies.

Ondertussen: vroegen we vanmorgen niet naar zwemvesten? Als die aangereikt waren, zou onze ervaring volledig een positieve kunnen zijn. De Viroinval verdient dat, de organisatie ”Kajak club de Treignes” niet.

Neptunusgrotten
Net voor Nismes stort het Zwarte Water zich wild en grillig langs kalkspleten en loopt het spelonken door: de Neptunusgrotten in Petigny. Paul Bron, sinds twintig jaar eigenaar: „De grotten van Han en van Remouchamps richten zich vooral op Nederlanders, ik richt me op Fransen en ben daarom in jullie land onbekender.” Het verschil noemt hij vooral zijn licht- en kleurspel.

De wandeling door de grot begint in twee hogergelegen verdiepingen. De natuur toont hier wat leerlingen dankzij de aardrijkskundeles al weten: het verschil tussen stalagtieten en stalagmieten. Ook deze gids is thuis in die vaak aardige weetjes: „Hoe snel groeien de stalagmieten?” Juist, een centimeter per honderd jaar. Leuk wordt het als we gebukt een 200 meter lange gang inlopen.

Tien minuten laten dobbert zestien man in een roeiboot onder de kalksteen. In combinatie met de muziek overweldigt het kleur- en lichtspel. Het drama wordt langzaam opgebouwd. Hier toont zich een kalksteenpartij in een blauwe watergloed, daar domineren de kleuren geel of groen. De muziek –van de Griek Vangelis, speciaal voor natuurgrotten gecomponeerd– wordt steeds heftiger, bijna huilerig, een door de echo versterkt effect. Terwijl het bootje schommelt, wordt het snel donkerder. Kinderen weten het, maar blijven het wat eng vinden. Ineens... barst een waterval los, die met behulp van schotten blijkbaar ook te reguleren is. Groots!

Museumdorp
Standplaats Treignes. Dat geldt voor deze week in Viroinval en verplicht tot aandacht voor dit museumdorp, dat vooral vanwege het ecomuseum en het museum voor archeologie bekendstaat. Ik voel me niet bezwaard als dat laatste aan mij niet besteed is en ik enthousiaster over het spoorwegmuseum ben, waar ik leer dat België als eerste in Europa een spoorwegnet begon, om onafhankelijk van Nederland het vervoer te kunnen regelen. De koptelefoon brengt hier de Brusselse trams, de vooroorlogse stoomlocs, antieke kaartjesautomaten en vitrines vol petten tot leven.

Maar voor mij staat Treignes als museumdorp pas overtuigend op de kaart sinds in april het museum ”Arthur Masson” open is. Masson (leraar Frans in Nijvel, 1896-1970) beschreef als een Waalse Toon Kortooms met zijn romanserie over burgemeester Toine Culot de solidariteit en de vriendschap van het plattelandsleven in deze streek. Het dorp Treignolles in zijn boeken is één grote familie. In een spel van klank en licht vol humor herbeleef je de jaren dertig: de feesttent als de Ronde van Frankrijk passeert, de dorpsdrogisterij, de school, de spreekkamer van de arts, de smokkelaars in deze grensstreek en de ouder wordende burgemeester, die aftreedt als de televisie het huwelijk van koning Boudewijn toont en stakende arbeiders. Deze geïdealiseerde wereld is door de trek naar de steden voorgoed voorbij. Originele dialogen en sappige taal bewijzen wat over de Toine Culot-boeken gezegd wordt: „In het Waals krijgen gedachten vleugels.”

Oorlog
De Tweede Wereldoorlog leeft voor de Belgen nauwelijks meer, zegt Eddy Danise. De jonge Belg brengt ons naar het minidorp Brûly-de-Pesche, onderdeel van de naast Viroinval gelegen gemeente Couvin. Voor Nederlanders is de oorlog vaak nog onderdeel van het dagelijks leven, en daarom willen we zien hoe Hitler hier heeft huis-gehouden. Als de Duitse leider op 10 mei 1940 de aanval op de Benelux inzet, volgen ook in België de feiten elkaar snel op. Het Albertkanaal wordt overgestoken, de weg ten noorden van Luik wordt vrijgemaakt, Belgische en Engelse troepen trekken zich terug achter de verdedigingsas Antwerpen-Namen. De wel heel snelle terugtocht van de geallieerden maakt Hitler ongerust: hij komt zelf naar Bastogne om de opmars van zijn leger te zien. Wanneer de strijd om Frankrijk in het vizier komt, zoekt Adolf dichter bij het front een algemeen hoofdkwartier. Van mei tot september bivakkeren 12.000 mensen in Brûly-de-Pesche, dat nog geen honderd inwoners telde, omringd door een woud van 12 hectare.

Twee paviljoenen herinneren onder een blijvend actueel motto aan de tijd van toen: ”Democratie moet verdedigd worden”. Fotopanelen met boeiend materiaal vertellen dat de Führer niets aan het toeval overliet: de school van het dorpje deed als kaartenzaal dienst, daarin werden elk uur de vorderingen bijgehouden; de kerk mocht zich filmzaal noemen, opdat Hitler zelf de propagandavideo's kon keuren. In dit kerkgebouw zijn ook de voorwaarden voor de Frans-Duitse wapenstilstand opgesteld, nadat het Duitse leger op 14 juni Parijs bezet had.

Weerstand
Een betonnen kubus tussen de paviljoens herinnert aan de twaalf tot vijftien dagen dat Hitler in Brûly was. De bunker was tegen bommen bestand en had een deur die uit twee delen bestond: als de onderkant door gruis versperd was, bleef ontsnapping mogelijk. Vanaf 1941 diende ditzelfde bos echter als schuilplaats voor een belangrijke groep weerstaanders, de Belgische benaming voor verzetsstrijders. Hier leer je dat de weerstand in België andere taken had dan het verzet in Nederland.

Een van de doelen was het moreel van de bevolking op peil te houden door middel van voorlichting en sabotage. Zo werd een natuurgetrouwe kopie van Le Soir gemaakt, de krant die nazi-propaganda bracht. Om het vervoer van ijzererts voor de Duitse industrie onmogelijk te maken, werd met behulp van een steeds andere tactiek geprobeerd locomotieven op te blazen.

Tegenover 69 doden aan Belgische zijde staan als wapenfeiten de redding van 100.000 onderduikers, onder wie 35.000 Joden, de terugkeer van 1600 piloten naar Engeland, de uitschakeling van meelopers en het uitgeven van 650 ondergrondse tijdschriftjes. Hoe lang mensen zich persoonlijk verantwoordelijk voor hun volk kunnen voelen, leer ik aan de ingang van de paviljoens: „De Duitsers die Brûly bezoeken, zeggen dat ze Engelsen of Zweden zijn.”

Bebost en dunbevolkt
Hoe omschrijf ik dit landschap, dit natuurgebied dat nog nauwelijks op de toeristische kaart is gezet, dat evenals de Gaume in Zuidoost-België nog wilde natuur is? Het is minder heuvelachtig dan de Ardennen, glooiend, soms erg bebost, dunbevolkt, vol frisse kleuren groen van de aprilregen en de meizon, geel van de koolzaadvelden, vol schapen, koeien, paarden en uitgebreide landerijen met in de omgeving passende schuren, voor het oog bouwvallig. Wie komt hier? Niet de fervente liefhebber van attractieparken of de frequente bezoeker van zomerse braderieën, wel de wandelende natuurliefhebber, de lezende rustzoeker, de sportieve trekker.

Meer informatie over Wallonië: Belgisch Verkeersbureau voor de Ardennen en Brussel, 0900-20107 (ƒ 1,- p/m, voor beantwoording van directe vragen) of 023-5340978 (standaardpakket).