Reizen 2000 14 januari 2000

„Als Patmos-inwoners geld hebben, zetten ze een kerkje neer”

Fluisteren in de grot
van de Apocalyps

Door W. M. Bakker
Op de weg tussen Skala en Chora zie ik een oude, gerimpelde man op een ezel voorbijtrekken. Ik bedenk dat het de ideale manier is om Patmos te verkennen. Ruim 30 vierkante kilometer, 3000 inwoners en 400 kerkjes: deze bult in de Egeïsche Zee laat een onuitwisbare indruk na. Op het eiland waar de apostel Johannes meer dan 1900 jaar geleden op de dag des Heeren „een grote stem” hoorde, bepalen rust, ruimte en religie de sfeer. Aangenaam!

Op weg naar het Griekse eiland wordt me steeds nadrukkelijker een prachtige bestemming in het vooruitzicht gesteld. Een postbeambte op Rhodos kijkt jaloers als ik hem vertel waarheen ik op doorreis ben. In dezelfde plaats onderstreept een Nederlandse gids zijn enthousiaste uitlatingen. Het hoofd van de bemanning op de veerboot richting de parel van de Griekse eilandengroep Dodekanesos raakt zelfs bijna van slag als ik hem vraag waaróm Patmos dan wel zo fraai is. „Why?” herhaalt hij de vraag, met een gezicht alsof we het niet over een mening maar over een feit hebben. Dan zegt hij het nog maar eens, met nadruk: „Patmos is wonderful.”

Vriendelijke tekst
Rond half elf in de avond meert de boot in de haven van het hoofdstadje Skala aan. Op de kade trekken enkele inwoners de aandacht. Ze steken bordjes de lucht in waarop ze kamers te huur aanbieden. Helaas voor hen is mijn slaapplaats al besproken. Een taxi brengt me voor 700 drachmen (ruim 10 gulden) naar hotel Romeos, dat vlak achter het kleine centrum blijkt te liggen. Behoedzaam manoeuvreert de chauffeur zijn wagen door de smalle straatjes met hier en daar een terras. Het zou geen moeite kosten door het open raam een glas drinken van tafel te pakken.

De volgende dag dringt het intieme karakter van Patmos pas goed tot me door. Hier geen torenhoge hotelflats aan het water, zoals bij menig Grieks eiland. Op steenworp afstand van de plaats waar regelmatig cruiseschepen en ferryboten aanmeren, zijn vissers in hun schuit bezig met de netten. Op de gevel van het postkantoor prijkt een vriendelijke tekst: „Welkom op Patmos. Geniet van zijn schoonheid, respecteer zijn tradities.” Mannen die door hun lange, blauwe gewaad, een goudkleurig kruis om de nek en een lange staart in het haar als geestelijken te herkennen zijn, wandelen over de kade. Sommigen schromen niet zich van hun pij te ontdoen en verkoeling in zee te zoeken.

De badgasten blijken niet tot de bewoners van het verderop gelegen Johannesklooster te behoren. Een cruiseschip heeft de deelnemers aan een „religieuze toer” zojuist in de haven van Skala afgeleverd. De monniken stammen uit de Russisch-orthodoxe traditie, vrijwel identiek aan die van de Grieks-orthodoxen die op Patmos te vinden zijn. Met hun eendaagse bezoek aan het eiland komen ze weinig verder dan de doorsnee dagtoerist, die zich als vanzelf haast naar het klooster en de grot waaraan de naam van de apostel Johannes verbonden zijn.

Kaarslicht
Beide plaatsen trekken niet bij uitstek een christelijk publiek. „De meesten die hier kómen, zijn niet religieus”, zegt een gids. „Of ze het zijn als ze weggaan, weet ik niet.” Dat respect voor de traditie onder meer betekent dat je als vrouw niet in korte broek en als man niet met ontbloot bovenlijf door de kloosterpoort naar binnen gaat, lijkt niet iedereen te willen begrijpen. Voor bezoekers uit verschillende landen geeft die regel aanleiding tot gemopper. En discussie. De monniken die intussen voorbij schrijden, lijken zich er niets van aan te trekken. Zij voeren hun eigen gesprek.

Waar het eeuwenoude klooster van Chora, afgezien van het grote aantal bezoekers, nog een authentieke sfeer ademt, mis ik die in de Johannesgrot geheel. Een kale ruimte voldeed kennelijk niet als herinnering aan de plaats waar de apostel tijdens zijn verblijf op Patmos mógelijk geweest is. Op de weg erheen valt mijn oog op een tekst uit Openbaring, het bijbelboek dat hier in winkel en kiosk in diverse talen los verkrijgbaar is. „Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem, Die de hemel, en de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft.”

De kleine grot is met talloze iconen en enkele brandende kaarsen gevuld. Een vrouw leest bij kaarslicht zachtjes uit de Apocalyps, zoals het laatste bijbelboek hier veelal wordt aangeduid. Een man in een kanariegele broek zit met gesloten ogen en gevouwen handen op een houten stoel en prevelt onverstaanbaar een gebed. Nieuwsgierig vraag ik me af wat hem bezighoudt en waarom hij juist híér de ogen langdurig sluit. Zonder het antwoord op die vragen, keer ik terug. De man bidt nog steeds.

Scooter
Als ik even later weer op de scooter zit, valt de rust van het eiland over me heen. De gemotoriseerde tweewieler blijkt hier het populairste vervoermiddel. Tel een rijksdaalder bezinekosten bij de huurprijs op en je kunt voor een gulden of vijftien een dag gaan en staan waar je wilt. Vanuit Skala volg ik een willekeurige weg de bergen in. Het enorme lawaai van de tweewieler stoort al snel. Enigszins jaloers kijk ik naar de eilanders die zich in alle rust per ezel verplaatsen. Het lastdier past in het idyllische plaatje van Patmos, maar de verhuur van ezels aan toeristen maakte alweer vele jaren geleden plaats voor scooters.

Halverwege de weg die naar een willekeurige bergtop voert, leg ik de motor het zwijgen op. Pas dan hoor ik de bellen van de geiten die onder toeziend oog van twee herders door de velden trekken. Een vrouw komt een huis uit en schreeuwt tegen iemand in de tuin. Ik maak niet meer de vergissing te denken dat ze haar boosheid uit. Grieken spreken nu eenmaal graag met stemverheffing. Een man loopt langzaam de heuvel af, twee zakken stro met zich mee torsend. In tegenovergestelde richting gaan twee rugzaktoeristen hun weg. Een wereld van verschil. In de verte zie ik de zee.

Opvallend is het grote aantal –voornamelijk witte– kapellen. Overal kom je ze tegen. „Als mensen veel geld hebben, kopen ze geen Mercedes maar zetten ze een kerkje neer”, zegt een gids. Wie ze telt, komt op een aantal boven de 400 uit. In de zeventiende eeuw ontstond het gebruik. Toen het eiland welvarend begon te worden, zetten bewoners uit dankbaarheid overal kerkjes neer die aan een heilige werden gewijd. De naam Johannes komt verreweg het meest voor.

Het oude bedehuis op het hoogste punt van het eiland, gebouwd op een rotsblok, is niet het fraaiste. Toch beschouw ik de klim erheen niet als verloren tijd. Het uitzicht op Chora is vanaf deze hoogte van 269 meter de moeite waard. De ligging van de witte huizen op de berghelling, met op de top een klooster, maakt duidelijk waarom deze plaats ”Klein Jeruzalem” wordt genoemd. Als ik me omdraai, zie ik de smalste strook van Patmos liggen, net boven Diakofti. In het dal zijn de contouren van een boomgaard nog net zichtbaar. Even later blijkt dat er olijven en vijgen groeien.

Bergeiland
Het strand bij Livadi Dela Pothitou is door een inwoner op mijn kaart gemarkeerd. Vandaar zou je naar het eilandje Georgiou kunnen zwemmen. Ik ga de uitdaging aan en binnen een kwartier zet ik er voet aan wal. Er liggen wat verlaten visnetten. Daar zit ik dan, op een klein stukje ruw zand, met uitzicht op Patmos. Het kost even later de nodige moeite het bergeiland te beklimmen. Op blote voeten zoek ik behoedzaam een pad over de steenachtige grond, hier en daar begroeid met struiken die aan een cactussoort doen denken.

Ik raap een stok op die wat vorm betreft een slang zou kunnen zijn. Steunend op het stuk hout vervolg ik de weg omhoog, richting een wit kerkje. Hagedissen schieten onder m'n voeten door. Een overvloed aan geitenkeutels wijst erop dat ergens op dit onbewoonde eiland een kudde moet rondscharrelen. Voor m'n gevoel ben ik alleen op dit stipje in de Egeïsche Zee, niet ver van Turkije. Alleen, maar niet afgesloten van de bewoonde wereld. Ik hoor een motorboot voorbij pruttelen. In de verte zie ik zeilboten over het rimpelloze water glijden.

Aan de overkant, op Patmos, tel ik vijftien scooters op een rij. Sommige bezoekers hebben zich onder aan een rotswand aan de rand van de zee verschanst. Alsof ze een privé-strand bezitten. Een van hen voert eenden. Ze kwaken luid. Als ik merk dat de zon weer op m'n kruin begint te branden, pak ik m'n slang op en daal af. Beneden gekomen moet ik tóch een cactusprikkel uit m'n voet trekken. Het water voelt koud aan. Even maar. Met stevige arm- en beenslag koers ik op m'n rugtas aan. Terug naar Patmos.

Koude koffie
Bij de Kamposbaai begint het eiland voor mij z'n charme te verliezen. Als ik op het terras bij Charlie's Place een koude koffie met ijsklonten –”frappe”– bestel, zie ik een Zandvoort in het klein voor me. Hetty Gambieraki, van Nederlandse komaf en net buiten Skala wonend, geeft grif toe dat het ook niet haar ideale plek is. Om de kinderen een genoegen te doen, strijkt ze in vakantietijd toch regelmatig op het drukbezette strandje, waar iedereen elkaar kent, neer. Liever stapt ze met haar man en dochter in een bootje om naar Grikos te varen. „Dan zit je daar helemaal alleen met je gezinnetje.”

Via een omweg kwam Hetty op Patmos terecht. In 1981 ontmoette ze in München een Griek, die intussen zelf geruime tijd van het eiland af was. Een jaar later bracht ze er haar vakantie door. Nadat ze ook de winter was overgebleven („Om te kijken hoe dat was”) besloot ze zich er definitief te vestigen. „Bij aankomst hier was ik erg moe. Dit eiland geeft rust. Sinds ik hier ben, ben ik veel creatiever geworden, ik ben gaan tekenen en schilderen. De religie is pas echt iets voor me gaan betekenen toen ik een neefje van twaalf heb verloren. Toen is Jezus in m'n hart gekomen. Mag je dat zo zeggen?”

Ze groeide in een rooms-katholiek gezin op, maar liet zich op Patmos orthodox dopen. „Ik zie een groot verschil met hoe ik zelf ben opgevoed. Wij gingen op zaterdagavond biechten en op zondag gingen ik met m'n ouders naar de kerk. Het verhaal dat je daar hoorde, ging vooral over het lijden van Jezus. Hier ligt de nadruk veel meer op de verrijzenis. Van de eilandbewoners is 97 procent orthodox. Mijn man ging eigenlijk nooit naar de kerk, maar ik kreeg daar wel behoefte aan. Ik ga graag naar het vrouwenklooster Evangelismos. Je hoort het gezang van de nonnen, keert er helemaal tot jezelf.”

Geloof
Het valt Hetty Gambieraki op dat veel bewoners van Patmos weinig van de Bijbel weten. „Toch speelt de kerk een belangrijke rol. Het geloof uit zich in het dagelijkse leven, in tradities. Elke dag hoor je wel iemand zeggen: „Als God het wil” of: „God gaat met je.” Bij de geboorte van een baby wordt het kind meestal genoemd naar de heilige die rond die datum zijn naamdag heeft. Die wordt als een beschermheilige naar het kind toe getrokken. Op de naamdag wordt in een van de kerken die naar de heilige is genoemd, een dienst gehouden. Daarna is er een feest. Mensen die de naam van die heilige dragen, komen daarnaartoe.”

De levenswijze van de autochtone bewoners spreekt Hetty aan. „Ze zijn heel gastvrij en genieten intensief van het leven. Als je met de Grieken een kop koffie drinkt, drink je ook écht koffie. Dan hoef je niet na een kwartier weg. Mensen plannen weinig. Ze laten de dag op zich afkomen.” Niets dan lof over Patmos? Dat gaat Hetty te ver. „De kwaliteit van het onderwijs is matig en de medische zorg is mijn grote nachtmerrie. Als er iets ernstigs met je kind gebeurt, wat dan? Daar moet je niet aan denken.”

Via een internetschool zorgt Hetty dat haar dochters de Nederlandse taal leren. Ze vindt het belangrijk dat ze later zelf kunnen kiezen waar ze willen wonen. Zelf heeft ze niet de behoefte naar haar geboorteland terug te keren. „Pas was ik weer even in Nederland. Dan valt het me meteen op hoe gestrest de mensen zijn. Als ik hier terugkom, is dat voorbij.” Ze raakt niet op het kleine eiland uitgekeken. Na een periode in Kampos woont ze nu vier jaar buiten Skala. „Ik dacht dat het eiland overal hetzelfde was, maar nu zie ik de verschillen.”

Witte druiven
Halverwege de middag laat ik het drukke strand achter me. Rijdend richting de noordpunt van het eiland, sla ik opnieuw een onbekend weggetje in. Glad asfalt gaat over in een ruw, steenachtig pad. Voor de scooter geen punt. Op het land staat een gebruinde man voorovergebogen, een grote hoed van stro op z'n hoofd. Hij komt langzaam overeind en beantwoordt mijn groet met een opgestoken hand. Weinige minuten later draai ik de contactsleutel van mijn voertuig om. Stilte! Ik verbaas me over het prachtige einde van deze ontdekkingstocht.

De golven van de tamelijk rustige zee slaan in deze baai onophoudelijk op het land. Links en rechts zorgen rotsachtige bergen met hier en daar wat begroeiing voor beschutting. Op het gras staat een motor geparkeerd. Van de bestuurder is geen spoor te bekennen. Is hij eenzaam de bergen in getrokken? Samen met een passagier misschien? Halverwege de inham werpen twee jongens hun hengels uit. In de schaduw van een boom tuurt een echtpaar sprakeloos in de verte. Zij zit op een wiebelende boomstronk, hij staat ernaast.

Ze blijken Duitsers te zijn. Na acht jaar vakantie op Patmos bekoort het eiland hen nog steeds. „We komen hier elk jaar twee weken. Het is klein, pittoresk, maar je ontdekt steeds iets nieuws. We houden van wandelen. De rust is heerlijk.” De vakantiegangers stappen op, doen de rugzak om en trekken verder. Na 30 meter draait de vrouw zich plotseling om. Ze komt terug, haalt een plastic tas met versgeplukte, witte druiven tevoorschijn en laat een forse tak bij me achter. Daar zit ik. Alleen. Met m'n druiven. Ik peuzel ze op. Heerlijk zoet. De overgebleven takjes gooi ik achteloos onder een struik.

Roofvogel
Een paar bootjes liggen onbemand te rusten in de zee. Rechts een verlaten, witte schuur. Links omhoog een kapel. De zee slaat onophoudelijk op het ruwe strand. Ik hoor vogels, maar kan hun gezang niet thuisbrengen. In de verte klinkt ergens een stem. „Johoo!” Ik kijk om me heen, maar kan geen mens ontdekken. De stem komt niet meer terug. Als ik m'n blik nog eens over de bergen laat dwalen, valt m'n oog ineens op een koppel geiten. Tien minuten geleden liepen ze er vast ook al, maar nu zie ik ze pas.

Een groen speelgoedharkje op het strand wijst erop dat meer mensen deze rustieke plaats hebben ontdekt. Waar het precies is? Ik weet het niet. Het laatste bordje dat ik op weg hierheen tegenkwam, vermeldde Griekse lettertekens die ik niet kon ontcijferen. Wat maakt het uit. Dit is niet het moment om de reisgids tevoorschijn te halen en vast te stellen op hoeveel graden noorderbreedte en oosterlengte ik me bevind. Dit is de tijd om stil te zijn, om de Bijbel open te slaan en te lezen: „Ik, Johannes (...) was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods, en om de getuigenis van Jezus Christus.”

In de schaduw naast me vind ik de vreedzame blik op m'n gezicht niet terug. Boven me bewegen bladeren van de boom zacht op en neer. Ik ruik het groen, voel de wind, hoor de zee. Plotseling schiet voor me een roofvogel omhoog. Het lijkt alsof hij het evenwicht in een vlekkeloos schilderij hardhandig verstoort. Onzin natuurlijk. Dit is geen stilleven, dit is een zeldzaam hoekje van Griekenland, verscholen aan de kust van de Egeïsche Zee.

Even waan ik me alleen op de wereld. Alleen op Patmos, het eiland van Johannes.

Meer informatie: Grieks Verkeersbureau: 0900-202 59 05.