Waarden en normen 16 oktober 1999

Zie ook: Personalia

Herontdekking van de deugden

Door P. Chr. van Olst
Hij staat te boek als een gezaghebbend VVD-ideoloog, maar is veeleer conservatief dan liberaal. Met genoegen en herkenning leest dr. Andreas Kinneging de ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa. Wetenschappelijke studie bracht de Leidse rechtsfilosoof tot het inzicht dat de mens van nature helemaal niet goed is, maar een slechterik van de bovenste plank.

In het trappenhuis van de monumentale rechtenfaculteit aan de Hugo de Grootstraat in Leiden, terwijl het gesprek al is afgelopen, komt Kinneging met een opmerkelijke suggestie. De minimumleeftijd voor passief kiesrecht, het recht om in volksvertegenwoordigingen te worden verkozen, mag wat hem betreft drastisch worden verhoogd. Laat mensen eerst maar eens wat ouder (een jaar of 45 wellicht) en wat wijzer worden, alvorens ze te roepen om de belangen van de natie te vertegenwoordigen.

Het voorstel is typerend voor het denken van de Leidse hoofddocent, die in de vijf jaren van wetenschappelijke studie die voorafgingen aan zijn promotie, anders ging denken. „Ik ben nu 37 en heb net wat oriëntatie in mijn leven gekregen”, vertelt hij. „Hoe kan een jongen van 19 nu een goede senator zijn? Hoe moeten al die jeugdige kamerleden wetsvoorstellen beoordelen en op de juiste historische waarde schatten?”

Als Kinneging zelf tien jaar geleden lid van de Tweede Kamer zou zijn geworden, dan was hij een liberale vrijheidsdenker geworden met een (in moreel opzicht) optimistisch mensbeeld, zoals de meeste VVD'ers. Als VVD-ideoloog publiceerde hij destijds voor de Telderstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD. Maar Kinneging werd geen kamerlid. Hij studeerde door, onderzocht de diepere dingen van het leven, proefde de tijdgeest en herontdekte een oude wetmatigheid: „De mens is van nature slecht, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.”

„Je ziet dat overal om je heen”, zegt Kinneging. „Ook bij jezelf. Je gaat voortdurend de mist in. Elke dag is er weer het falen en is bekering nodig. De mens is een giftige bron, zoals de Heidelberger Catechismus het zegt.”

Het is geen exclusief calvinistische belijdenis om te zeggen dat de mens van nature een grote slechterik is, meent Kinneging. „Het is zelfs niet bij uitsluiting christelijk erfgoed. De slechtheid van de mens is een kernpunt in de leer van Augustinus, maar eveneens een uitgangspunt van de antieke Griekse en Romeinse traditie. Sterker nog, het is een van de meest wezenlijke inzichten die in de grote traditie van het westerse denken is overgeleverd. Al vóór Plato komt het verhaal van Hercules voor, die moet kiezen tussen het brede en aantrekkelijke pad van de ondeugd en het smalle, lastige en moeilijke pad van de deugd. Daar speelt dus al de gedachte van de geneigdheid tot het kwaad.”

Paus Gregorius de Eerste gaf aan die geneigdheid in ongeveer 600 na Christus voor het eerst een concrete uitwerking. In een commentaar op het bijbelboek Job verdeelde de kerkvader het kwaad in zeven hoofdzonden. „Kardinale ondeugden”, noemt Kinneging ze. „Moeders die diverse dochters baren.” De indeling van Gregorius gaf Kinneging het begrippenkader dat hij nodig had om de slechtheid van de mens daadwerkelijk te zien. „Het is met deze dingen zo: het ligt eigenlijk allemaal voor je voeten, je hebt het altijd al geweten. Maar je bent er ziende blind voor. Pas als je het begrippenkader vindt, kun je het benoemen en gaat je een licht op.”

Hoogmoed, hebzucht, wellust, toorn, gulzigheid, afgunst en traagheid. Zeven vreselijke moeders met vele vreselijke dochters. Kinneging: „Hoogmoed staat tegenwoordig vooral bekend als eigenwaan, trots, arrogantie, inbeelding, verwaandheid, hooghartigheid, zelfingenomenheid. Hebzucht is verwant aan gierigheid, vrekkigheid, inhaligheid. Wellust is niets anders dan geilheid, hitsigheid, bronstigheid. Toorn uit zich als wrok, rancune, verbolgenheid, woede, verontwaardiging. Gulzigheid wordt vanouds gedefinieerd als onmatigheid inzake voedsel en drank. Afgunst is verbonden met jaloezie en leedvermaak. En met traagheid wordt ten slotte bedoeld: inertie, luiheid, ledigheid, slonzigheid, onverschilligheid.”

Kinneging betreurt het dat de reformatoren Luther en Calvijn deze concrete benoeming van ondeugden en deugden niet hebben overgenomen. „Vanuit een zekere aversie tegen de scholastiek hebben ze ook waardevolle inzichten overboord gegooid. Hun leer over de zonde heeft daardoor een wat abstract karakter gekregen. Ze geeft geen aanknopingspunten om in het alledaagse leven de slechtheid van de mens te onderkennen.”

Tegenover de ondeugden onderscheidt Kinneging in navolging van de augustijnse traditie zeven deugden: voorzichtigheid, matigheid, rechtvaardigheid, moed, geloof, hoop en liefde. „Door zich toe te leggen op die deugden kan de mens zijn aangeboren kwade aandriften temperen en soms wellicht zelfs smoren. De deugden vormen samen de sleutel tot een gelukkig leven.”

U noemt de deugden de sleutel tot het geluk. Dat is toch iets heel anders dan het belijden van de Heidelberger Catechismus?
„Ik geloof niet dat er veel verschil is. De leer van de Heidelberger Catechismus beoogt geen doemdenken. Dankzij de genade Gods is de mens niet gedoemd tot het kwade, hij is er slechts toe geneigd. Doemdenken past niet in de bijbelse traditie, die in belangrijke mate ook een ethische traditie is, met als kern de tien geboden. God heeft de mens daarmee opdrachten gegeven, normen om naar te leven. Hij dient zijn best te doen. Als de mens gedoemd was tot het kwade, zou dat alles geen zin hebben.”

U spreekt telkens over God. Gelooft u in een persoonlijke God?
„Volgens mij is alle getheologiseer over God in wezen hoogmoedig”, meent Kinneging. „Als mens kun je jezelf niet verheffen boven de zijnsorde om eens uit te leggen hoe de Schepper van die orde in elkaar zit. Wij weten niet vanwaar we komen en waar we naartoe gaan. God is het mysterie dat boven de zijnswerkelijkheid staat. Wij kunnen slechts de schepping, de zijnswerkelijkheid, doordenken en daarin bepaalde wezenstrekken leren onderscheiden. Bijvoorbeeld de wet van Newton, de zwaartekracht, maar ook de wet van de ziel, de natuurlijke geneigdheid tot alle kwaad.”

U zegt: Die slechtheid zie ik overal om me heen en ook in m'n eigen ziel. Tegelijkertijd signaleert u dat het uitgangspunt van de slechtheid van de mens in vergetelheid is geraakt. Het gros van de mensen ziet die slechtheid kennelijk niet. Hoe kan dat?
„Een beroemd auteur, die in de loop van zijn leven christen is geworden, heeft eens gezegd dat de leer van de geneigdheid tot het kwade het gemakkelijkst bewijsbare denkbeeld van het christendom is, maar tegelijk ook het voor de mens minst acceptabele. Als er iets is wat we van nature niet willen horen, is het namelijk dat wel. De mens omarmt liever de leer van de eigen goedheid, niet omdat die realistisch is, maar omdat die zo sterk appelleert aan onze eigenliefde en zo'n enorme geruststelling met zich meebrengt. De waarheid is te hard.”

De maatschappelijke gevolgen van de ontkenning van het innerlijke kwaad zijn groot: „Chaos in de ziel en in de samenleving.” Kinneging: „Men gaat het geluk in de verkeerde hoek zoeken. Men zoekt genot, geld, eer, macht. Men is slaaf van zijn behoeften, onder het motto zichzelf te zijn. Men denkt dat dit het hoogst haalbare is, de zin van het leven. Maar we kunnen het ons niet permitteren om onszelf te zijn, omdat er zoveel rottigheid in ons zit.”

Kinneging geeft toe dat je op een vreemde manier gelukkig kunt zijn door „van sensatie naar sensatie te leven.” „Het geeft absoluut een zekere bevrediging. Als de volgende sensatie maar snel genoeg komt, dan gaat het wel.” Toch blijft het naar zijn mening een „schrale, oppervlakkige, onrustige en onstabiele vorm van geluk.” Voorzover zo'n leven al is vol te houden: „Niemand kan tot het einde toe van hoogtepunt tot hoogtepunt blijven gaan.”

Kerkvader Augustinus is het sprekende voorbeeld, aldus Kinneging. „Hij brak uiteindelijk resoluut met een leven vol van de ondeugden. Dat die het ware geluk niet geven, heeft hij zelf ondervonden. Dat is goed te lezen in zijn ”Bekentenissen”. Het hart van Augustinus vond pas rust in God.”

Volgens Kinneging kan de overheid op het gebied van ethiek en moraal lang niet zoveel als velen denken. „De overheid kan de cultuur niet veranderen, zij is daarvan zelf de resultante”, aldus de Leidse hoofddocent. „Het zijn in de eerste plaats de kerken en de gezinnen die persoonlijke morele discipline kunnen en moeten bevorderen. De ontkerkelijking van Nederland is daarom zeer zorgelijk.” Zelf is Kinneging op zoek naar een kerk waar hij zich na vele jaren onkerkelijkheid thuis kan voelen. „Ik ben momenteel preken van de Haagse hervormde predikant Van Dongen aan het lezen.”

Naast de kerk is het traditionele gezin van man, vrouw en biologische kinderen de meest fundamentele, meest basale institutie voor orde in de samenleving en in de ziel, meent Kinneging. „Het traditionele gezin is de pijler waarop iedere gezonde samenleving rust. Dat betekent niet dat iedereen per se moet trouwen en kinderen krijgen; sommige mensen passen door aanleg en geaardheid gewoon niet in deze figuur. Maar dat doet niet af aan de bijzondere positie van het gezin.”

„Gelijkstelling van andere levenswijzen en samenlevingsvormen met het traditionele gezin, zoals bijvoorbeeld het homohuwelijk, is daarom niet juist. Zoiets miskent en verhult de speciale positie en taak van het traditionele gezin in de samenleving.”

Het paarse kabinet wil niet alleen het homohuwelijk mogelijk maken, maar is tegelijkertijd bezig de abortus- en euthanasiewetgeving verder te verruimen. „Wanneer de vraag aan de orde komt of er geaborteerd moet worden of niet, dan is de situatie eigenlijk al hopeloos”, wil Kinneging bij het onderwerp abortus van tevoren gezegd hebben. „Als je de abortus verbiedt, heb je te maken met een vrouw die tegen haar zin moeder wordt. Als je de abortus toestaat, maak je leven dood. Welke van de twee mogelijkheden je ook kiest, beide zijn slecht. Daarom moet eerst dit gezegd: laten we strijden voor de deugd van de kuisheid, want kuisheid voorkomt dat men voor het dilemma komt te staan. De steeds verdergaande seksualisering is vanuit dit oogpunt natuurlijk een ramp.”

Waar de vraag om abortus zich concreet voordoet, wil Kinneging uitgaan van „de heiligheid van het leven.” In dit verband citeert hij de paus, die vindt dat zelfs als er sprake is van verkrachting, niet moet worden geaborteerd. Kinneging: „In Nederland is deze uitspraak weggehoond, maar hoe tragisch het ook is, het is voor mij evenmin zonder meer duidelijk dat een onschuldig kind de doodstraf moet krijgen voor de walgelijke misdaad van zijn vader.”

Hetzelfde geldt wat Kinneging betreft voor de wetsvoorstellen met betrekking tot euthanasie. „We moeten oppassen voor onverschilligheid en desinteresse. In de discussie moet de heiligheid van het leven vooropstaan, samen met deugden als de zorg voor een zieke vader of een stervende moeder. Daarom moet euthanasie volgens mij in principe strafbaar en onder de toetsing van het openbaar ministerie blijven.” Toch is de Leidse hoogleraar op dit punt niet zo rooms als de paus. „Bij abortus gaat het om het leven van iemand anders, van het ongeboren kind. Bij euthanasie gaat het om je eigen leven. Daar ligt voor mij toch een verschil. Ik kan euthanasie niet ten principale en voor honderd procent afwijzen.”

Des te krachtiger ageert Kinneging tegen het kabinetsvoornemen om kinderen in de leeftijd van 12 tot 16 jaar zelfbeschikkingsrecht te geven. Wanneer dat wettelijk wordt vastgelegd, kunnen zij tegen de wil van hun ouders om een levensbeëindigende ingreep vragen. Kinneging: „Daarmee elimineer je de gedachte van het gezin als een welhaast mystieke eenheid. Het kind wordt gezien als drager van rechten, het gezin als iets wat gebaseerd is op het contractenrecht. Daardoor fragmenteert het gezinsverband. We zullen in de nabije toekomst nog meemaken dat kinderen hun ouders juridisch aanspreken op het niet of niet naar behoren nakomen van hun contractuele zorgverplichtingen.”

Homohuwelijk, abortus en euthanasie: de voorstellen van het kabinet zijn in de optiek van Kinneging maar „kleine onderdeeltjes van een heel groot historisch proces.” „Ik bedoel het proces van de radicale individualisering, dat al heel lang gaande is. De opvattingen van de jaren zestig en zeventig, die in wezen nog steeds dominant zijn, hebben dit proces enorm voortgestuwd. Sedert die tijd wordt het huwelijk meer en meer gezien als een vorm van contract. Tegenwoordig zou je het familierecht haast kunnen afschaffen en het vennootschapsrecht kunnen toepassen. Zo ver zijn we.”

Dat proces van individualisering is een rechtstreeks gevolg van de Franse Revolutie. Kinneging: „Ik heb enkele jaren geleden het boek ”Bezwaren tegen de geest der eeuw” van Isaäc da Costa gelezen. Ongelofelijk. Het is al meer dan 150 jaar geleden geschreven, maar het had gisteren kunnen zijn. Zo actueel.”

Hoe kan een man als u functioneren binnen de VVD? U heult met de kinderen van de Franse Revolutie, terwijl u Isaäc da Costa met herkenning en instemming hebt gelezen.
„Ik ben lid van de VVD omdat Bolkestein bij de VVD zit. In diverse geschriften van Bolkestein zul je letterlijk het uitgangspunt terugvinden dat de mens is geneigd tot alle kwaad.”

Hoe kan zo iemand dan lange tijd de onomstreden partijleider van de VVD zijn?
„Dat is het beste bewijs dat er wonderen bestaan.”

Het is tegelijk ook ongeloofwaardig.
„Maar het is gebeurd.”

Bolkestein is weg als partijleider. Wat betekent dat voor uzelf?
„Ik zie dat de VVD nu Bolkestein weg is, weer terugzakt naar het lage peil van de tijd van Nijpels. De partij gaat weer helemaal uit van een buitengewoon zonnig mensbeeld. Het is daarom lang niet zeker dat ik bij de VVD blijf. Bij de laatstgehouden provinciale statenverkiezingen heb ik op de RPF/GPV-combinatie gestemd en bij de verkiezingen voor het Europees Parlement heb ik mijn stem uitgebracht op de RPF/SGP/GPV-combinatie.

Voor de langere termijn ga ik niet over één nacht ijs. De kleine christelijke partijen en het CDA vormen een alternatief. Met dien verstande dat ik over het CDA sterk aarzel, omdat ik de verschillen tussen CDA, PvdA en VVD marginaal vind worden. Bovendien krijgt ook bij het CDA een te zonnig mensbeeld de overhand. Ook daar is de oorspronkelijke gedachte bij velen weg en ook daar zijn de kinderen van de Franse revolutie.

Het liefst zou ik een brede conservatieve partij zien ontstaan. Zoiets als de Republikeinse Partij in de Verenigde Staten, waar behoudende geesten van katholieke, protestantse en klassiek-humanistische origine zich verenigen.”