Uitvindingen 9 maart 1999

Buskruit

Door Helma Rebel-Struijk
„Hij heeft het buskruit niet uitgevonden.” Volgens Van Dale is de persoon van wie dit wordt beweerd allesbehalve schrander. Wie wel zo slim was om het ontplofbare mengsel uit te vinden, staat niet vast. Zeker is dat het buskruit de oorlogvoering en daarmee het aanzicht van vestingen sterk heeft beïnvloed.

De oudst bekende explosieve stof is zwart buskruit. Chinese scheikundigen ontdekken al in de 9e eeuw dat het mengsel van salpeter, houtskool en zwavel ontploft als er vuur bij komt. De Chinezen gebruiken het in vuurpijlen, maar ook in primitieve kanonnen. In het Westen is buskruit nog totaal onbekend.

Hoe de vinding naar Europa komt, is niet duidelijk. Het kunnen Mongolen zijn die het idee meenemen, maar ook Moren of kooplieden. Het is niet ondenkbaar dat het buskruit opnieuw is uitgevonden. Eén ding is zeker: in het Westen wordt het explosief verder ontwikkeld, en het zijn de Europeanen die het buskruit gaan toepassen in wapens.

De eerste schriftelijke bron is van de Engelse scheikundige Roger Bacon (1214-1294). Hij noemt in een geschrift over de wonderen van de wetenschap de explosieve kracht van salpeter, zwavel en houtskool. Eind 13e eeuw schrijft hij er nogmaals over en geeft een recept voor kruit, in een brief aan de paus. Hij is dan niet bekend met de toepassing ervan in een vuurwapen. Die schakel legt vermoedelijk de Duitse monnik Berthold Schwarz, begin 14e eeuw.

Gesis
Het buskruit is in de begintijd een gevaarlijk goedje. De bestanddelen worden droog met elkaar vermengd, waardoor de resultaten nogal wisselen. Bij dicht opeenpakken kan het poeder met een zacht gesis ontbranden of spontaan ontploffen. Ook het transport is niet zonder nadelige gevolgen. Door de trillingen verdelen salpeter, houtskool en zwavel zich, zodat er drie lagen ontstaan. Als vlak voor gebruik de stoffen weer worden vermengd, komt er een ongezonde en explosieve stofwolk vrij. De kanonniers steken het kruit aan met een gloeiende pook; er ontploft dus ook wel eens wat búíten het kanon. De eerste lont stamt uit 1378.

In de 15e eeuw brengt het vermalen van kruit in water verbetering. De kosten gaan omlaag doordat watermolens productie op grote schaal mogelijk maken. Na het drogen van de natte brij slaan door de molens aangedreven hamers de koek tot korrels. De bestanddelen zitten daarin 'vast', zodat vervoer niet langer een probleem vormt. De grootte van de korrels bepaalt de explosieve kracht, waardoor er voor elk vuurwapen de juiste soort buskruit is.

Met het buskruit verandert de manier van oorlogvoeren drastisch. Het explosief maakt het mogelijk loodzware kanonnen te maken, die met grote stenen of gietijzeren kogels stadsmuren bombarderen. Buskruit wordt overigens niet alleen gebruikt om kogels weg te schieten. Holle gietijzeren kogels gevuld met buskruit, de voorlopers van de granaat, komen in de 15e eeuw op. Het gebruik is echter niet zonder risico, waardoor er ook bij de aanvallende partij makkelijk slachtoffers vallen.

Wanhoop
De opkomst van het kanon heeft gevolgen voor het aanzien van vestingen. Muren zijn niet langer voldoende ter bescherming, een kogel slaat daar zo een bres in. Dat ontdekken ook de inwoners van Pisa, als het leger van Florence en Frankrijk de stad in 1500 aanvalt. In hun wanhoop werpen ze een aarden wal op achter de verbrokkelde muur. Tot verbazing en opluchting van de Pisanen blijkt de wal beter bestand tegen kanonschoten dan de muur. Ook de architectuur wordt aangepast; verdedigingswerken komen verder van het kasteel af te staan, om de aanvallende kanonnen een eind uit de buurt te houden.

Buskruit heeft nóg een gevolg gehad: het heeft bijgedragen aan de wetenschap. In de begintijd is het afvuren van een kogel nattevingerwerk. Het probleem van de baan van een projectiel wordt onderwerp van diepgaand onderzoek. De berekening brengt studie mee van onder andere de zwaartekracht en de weerstand van de lucht. Zodat de „beestachtige waanzin” –zoals Leonardo da Vinci het buskruit omschreef– ook resultaten van blijvende waarde heeft opgeleverd.