Koopgedrag 2 januari 1999

Koopgedrag vanuit bijbelse normen is lastige opgave

„God kan ook klanten sturen”

Door H. van den Berge en H. de Boer
Praten over het koopgedrag van de gereformeerde gezindte gaat nog wel. Handen en voeten geven aan de normen vanuit het Woord van God is veel lastiger. Soms zelfs een haast onmogelijke opgave. Een predikant, een management consultant en een docent economie over merkengekte, een reformatorische Ford-dealer, een PvdA-schoenmaker en weldoen aan de huisgenoten des geloofs.

De hervormde predikant W. Pieters uit Genemuiden vindt het onderwerp koopgedrag belangrijk. „Gods Woord heeft met alle terreinen van het leven te maken. Dus ook met geldverwerving en -besteding”.

J. van Bentum, docent economie aan het reformatorische Hoornbeeck College in Amersfoort, ervaart dagelijks wat koopgedrag inhoudt. „Ik geef les aan leerlingen vanaf zestien jaar. Zij vinden het belangrijk wat er wordt gekocht. Ik constateer op school een merkengekte. Daar probeer ik wel eens wat van te zeggen. Niet alleen omdat het richting de ouders prijsopdrijvend werkt, maar ook omdat leerlingen er juist vanwege bepaalde merken wel of niet bijhoren. Dat vind ik eigenlijk veel erger”.

De derde gesprekspartner is A. J. Kersten, voorzitter van de Vereniging van Reformatorische Ondernemingen (VRO), een organisatie die momenteel zo'n 150 leden telt, met name vanuit het midden- en kleinbedrijf. „Wat mij persoonlijk vooral bezighoudt, is hoe de gemiddelde persoon die zich reformatorisch noemt, zich staande kan houden in het maatschappelijk verkeer, dat hoe langer hoe ingewikkelder wordt. Je kunt goede bedoelingen hebben, maar wat blijkt ervan bij het boodschappen doen?”

Verlinksing
Ds. Pieters pakt hierbij meteen de RD-enquête over koopgedrag bij de kop. „Hoger opgeleiden en mensen met hogere inkomens hebben blijkbaar minder bezwaren tegen principieel afwijkend gedrag, zoals het kopen bij winkels die op zondag open zijn”. Dat verrast de predikant niet. Hij sluit zich aan bij een opmerking die L. M. P. Scholten onlangs heeft gemaakt in het familieblad Terdege. „Deze stelt dat de gereformeerde gezindte te breed is. Daar heeft hij gelijk in. Als je er alles bij probeert te houden, krijg je verlinksing. Die begint bijna altijd bij de hoger opgeleiden, helaas. De uitslag van het RD-onderzoek verbaast me in die zin dus niet”, aldus ds. Pieters.

De predikant uit Genemuiden kan zich overigens wel verplaatsen in de gedachtegang van „de linkervleugel”. „Zij kijken wel eens verder en komen dan tot de conclusie dat bijvoorbeeld zondagsheiliging nooit helemaal consequent te handhaven is. Ik koop mijn auto bij een reformatorische Ford-dealer. Die man betrekt de wagen echter van de importeur of van de producent, die wél op zondag werkt. Die auto ís niet buiten de zondagse productie om te verkrijgen. En mijn zwarte pak wellicht ook niet”.

Volgens VRO-voorzitter Kersten weet een reformatorische consument meestal precies hoe het hoort. „Maar uit de enquête blijkt toch ook dat principes vooral niet lastig moeten zijn. We moeten er, bij wijze van spreken, niet voor om hoeven te rijden. Hoe je het ook wendt of keert, koopgedrag wordt veelal toch door economische motieven bepaald”.

Groot gezin
Ds. Pieters: „Precies. Dat is ook verklaarbaar. Ik hoef voor mijn dagelijkse boodschappen niet op een dubbeltje te kijken, want ik behoor niet tot de minima en ik heb geen groot gezin. Maar voor wie dat wel heeft, met misschien een wat te hoge hypotheek, wordt het anders. Dan kan de kruidenier wel van onze gezindte zijn, maar die supermarkt daarnaast is misschien veel goedkoper. Dan kunnen wij wel mooi praten met ons drieën...”.

De predikant moet vaststellen dat de praktijk vaak weerbarstiger is dan de leer. Hij pleit voor een stuk nuchterheid. „Kopen is in de eerste plaats iets dat je doet voor jezelf. De verkoper komt op de tweede plaats. Als ik geen schoenen nodig heb, koop ik ze niet, al is die schoenmaker mijn beste vriend”.

Anders wordt het wanneer er wél schoenen moeten komen. Bij wie koop je dan? „Stel je voor: Ik heb de keus tussen een PvdA-schoenmaker en een van ons soort, een SGP'er, dan ga ik naar de laatste, al heeft hij misschien een wat minder uitgebreid assortiment. Maar heb ik bijvoorbeeld speciale steunzolen nodig die de SGP'er niet verkoopt, en ben ik dus aangewezen op zijn niet-reformatorische collega, dan houdt het toch op?” vindt de predikant.

Mag een groot gezin in dit voorbeeld bij de keuze tussen twee schoenmakers op de prijs letten?

Ds. Pieters: „Als zo'n gezin schoenen nodig heeft en er is geen geld voor duurdere schoenen, dan is er geen mogelijkheid. Dan kunnen ze niet anders dan kopen bij de goedkoopste winkel. Punt is wél, waar nu echt de grens ligt. Dat is een privé-zaak. Daarover kun je voor een ander niet oordelen”.

Maar dat gezin gaat vervolgens op vakantie naar Zwitserland.
„Ik zou zeggen: Ga in de vakantie niet naar Zwitserland, maar naar een huisje op de Veluwe om die reformatorische schoenenzaak te kunnen steunen”.

Deze redenering is voor docent Van Bentum wat te kort door de bocht. Hij kijkt in de eerste plaats naar prijs en kwaliteit. „In het voorbeeld van de SGP-schoenmaker en de PvdA'er zou ik de prijs als uitgangspunt nemen. Dan praat ik niet over de laatste 5 gulden, maar als de reformatorische winkel in het algemeen duurder is, kies ik toch voor een alternatief. Dat heeft natuurlijk te maken met het budget, maar bovendien ben ik van mening dat er geen prijsverschil tussen winkels hoeft te zijn”. De economiedocent heeft er geen moeite mee om bijvoorbeeld zijn speelgoed te kopen bij een vestiging van Bart Smit, en dus niet bij een christelijke winkelier.

Grote ketens
VRO-voorzitter Kersten is het „in bedrijfseconomisch opzicht” met Van Bentum eens. „Als een reformatorische zaak een paar centen duurder is, kan ik daar inkomen. Maar niet veel meer”. Daarmee is voor Kersten de kous echter niet af. „De discussie is juist in hoeverre we er iets voor overhebben om in eigen kring te kopen. Het is voor de zakenman uit onze kring niet altijd mogelijk zijn artikelen tegen dezelfde lage prijs aan te bieden. Sommigen verliezen door de zondagssluiting omzet en hebben daardoor hogere kosten. Bovendien kunnen kleine winkels nooit concurreren met de grote ketens. Dus mag je in je koopgedrag volgens mij niet puur bedrijfseconomisch handelen. Maar hoe het wel moet, is ook niet gemakkelijk aan te geven”.

Ds. Pieters moet niets hebben van de in zijn ogen oneerlijke concurrentie van grote ketens ten opzichte van kleine zelfstandigen. „Dat hoort voluit bij het achtste gebod: Gij zult niet stelen. Een groot concern steelt vaak van kleine zelfstandigen. We hebben een bakker naast ons wonen. Als de Boni met zijn broodprijs gaat stunten, kunnen wij dus met z'n allen die bakker laten vallen. Moeten wij daaraan toegeven? Absoluut niet, al moet de bakker wel een redelijke prijs vragen”.

Maar wanneer kopen we nu in eigen kring en wanneer niet?
Van Bentum: „Als het kan, doe ik het. Maar het criterium blijft voor mij toch de verhouding tussen prijs en kwaliteit. Die moet niet afwijken van andere aanbieders. Ik constateer dat er reformatorische ondernemers zijn met blijkbaar voldoende zakelijk inzicht om winst te kunnen maken en dus concurrerend te zijn”.

Ds. Pieters: „Indien mogelijk in eigen kring. Waarbij ik het woordje mogelijk dik wil onderstrepen. De tekst uit Galaten 6 geldt ook in dezen: Doet wel aan allen, en het meest aan de huisgenoten des geloofs. Dan probeer je de SGP-schoenmaker te helpen. Maar let goed op. Dat betekent niet dat je de ander moet laten vallen. Die SGP'er draait natuurlijk geweldig in Genemuiden. Maar als de PvdA-man half failliet gaat, dan is het een overweging om te zeggen: Hij is ook mijn naaste, die wil ik ook helpen. Daar zou nog een getuigenis van kunnen uitgaan”.

Van Bentum: „We moeten toch oppassen voor de subsidiegedachte. Ik zie dat er ondernemers in de eigen kring zijn die in staat zijn om te concurreren. Anderen niet. Maar die hoef je daarom niet krachtig te subsidiëren door altijd maar die hogere prijs te betalen”. VRO-voorzitter Kersten is het daar op zich mee eens. „Als het goed is, hoeven de reformatorische winkels niet door de achterban te worden gesponsord”.

Er valt wel eens de kritiek te beluisteren dat het de VRO-leden puur om het geld van de gereformeerde gezindte gaat.
Kersten: „Dat zal zeker meespelen. Dat moet dan wel een nuchtere, zakelijke overweging zijn. Maar ik vind dat we de identiteit niet moeten misbruiken om er beter van te worden”.

De VRO is vooral opgericht om duidelijk te maken dat de zaken van de aangesloten winkeliers op zondag dicht zijn. Toch mag het punt van de zondagssluiting volgens Kersten niet de enige principiële overweging zijn. „Ik zou niet weten wat erger is: dat de winkel op zondag open is of dat een refo-winkelier onethisch gedrag vertoont door bijvoorbeeld zijn garantie niet na te komen”.

Neemt het materialisme toe in reformatorische kringen?
Van Bentum: „Ja, dat gebeurt zeker. Veel mensen wachten lang niet altijd tot het moment waarop spullen zijn versleten. Voordat iets aan vervanging toe is, wordt het weggegooid. Men koopt iets omdat men op het oude al weer is uitgekeken. Dat gebeurt van schoenen tot aan meubels toe”.

De leraar economie is het roerend eens met de waarschuwing onlangs van de secretaris van de Gereformeerde Bond, dr. ir. J. van der Graaf, over hedendaags hedonisme (genotzucht). „We zijn zeer materialistisch ingesteld. Iedereen doet mee, tot dominees toe. Sommigen rijden gerust in heel dure auto's. Is dat eenvoudig christendom?”

VRO-voorzitter Kersten legt uit dat de luxebestedingen van de gereformeerde gezindte zich beperken tot een aantal zaken. „Andere dingen doen we niet, die horen niet. Terecht. Met als gevolg dat er meer geld is te besteden voor een mooie hoed voor naar de kerk. We doen niet aan werelds vermaak, maar halen een orgel in huis, en het liefst nog een heel groot ook. Dat geldt ook voor boeken, kleding, meubels en auto's. In die zin knik ik instemmend naar Van Bentum en zeg: We maken het elkaar wel eens moeilijk. Al moet ik zeggen dat ik er zelf ook aan meedoe”.

Tot dominees toe...
De hervormde predikant vindt het op zichzelf niet verkeerd wanneer er geld wordt besteed aan luxezaken. „Luxe is heel betrekkelijk. De sobere manier waarop mijn ouders leefden in de tijd dat wij jong waren, was toch nog vorstelijk vergeleken met veel mensen die honderd jaar geleden leefden.

Door de hoogconjunctuur zijn we in staat meer te besteden. Dat mag, denk ik, als kerken en zendingen maar niet hoeven te schooien om geld. Dan is het een slecht teken. Ik heb een keer in een preek gezegd: Als je meer geld uitgeeft aan vakantie dan aan de zending, ben je geen christen. Daar was men boos over. Nogal logisch. Dat ís ook hard. Maar ik hou het wel staande. Iemand zei eens: Als God een gat in je hart slaat, slaat Hij ook een gat in je portemonnee”.

De predikant illustreert zijn verhaal met de bijbelse eis tot het geven van de tienden. „Iemand die meer inkomen had, gaf meer, want 10 procent van meer inkomen is meer. Maar dat die man met meer inkomen 20 procent moest geven, dat lees ik nergens in de Bijbel. Hij mocht die andere 90 procent zelf besteden. Dat is niet zondig. Maar als hij een nauw geweten had en een ruim hart, dan gaf hij meer dan verplicht was.

Wie de zaak des Heeren liefheeft, geeft wel graag veel, maar vindt aan het einde van het jaar dat hij te weinig heeft gegeven. Dan zegt hij: Heere, ik heb het niet goed gedaan. Wie tevreden is over zijn eigen giften, moet daar maar eens een vraagteken achter zetten”.

Stapje minder
Koopgedrag in de gereformeerde gezindte houdt de drie heren bezig, zo blijkt. Kersten: „Hoe je het ook bekijkt, de crisistijden zijn voorbij. Maar dat neemt niet weg dat de vraag zou moeten zijn hoe ons bestedingsgedrag dient te zijn in bijbels perspectief. Dan denk ik dat we een stapje minder kunnen”.

Van Bentum sluit zich hierbij aan. „Misschien gaat deze gedachte wel te ver, maar zou de welvaart niet een straf van God kunnen zijn? Ons land gaat steeds verder van de Heere af. Door de welvaart voelen we ons steeds onafhankelijker van God, terwijl dat niet zo is”.

Ds. Pieters: „Ik denk dat alleen de ware bekering én de vreze des Heeren de oplossing kunnen bieden. Dan kunnen we ook in deze zaken niet zonder God. Dan hebben we de Heere nodig voor vragen als waar ik mag kopen en hoeveel ik mag besteden.

Ik was onlangs bij een echtpaar dat jarenlang een winkel had gehad. In het begin moest er hard worden gewerkt en waren de verdiensten laag. Toen werd die vrouw er door iemand op gewezen dat alleen God de klanten kan sturen. Dat was een les. Een reformatorische ondernemer mag vragen: Heere, wilt U mij klanten sturen. God heeft toch ook de vissen gestuurd? Of niet dan? Nou, dan kan Hij ook de klanten sturen. Wie gelooft het? Wie is zo afhankelijk? Dat is nou het geheim”.