Binnenland

Van der Staaij (SGP) vreest uitblijven integrale aanpak geweld

„Terugkeer tot oude normen
onbespreekbaar”

Door B. J. Spruyt
DEN HAAG - Alle politici in Den Haag erkennen het toenemende geweld op straat als een ernstig probleem. Maar mr. C. G. van der Staaij, Tweede-Kamerlid voor de SGP, kan tot zijn spijt nog niet vaststellen dat die „morele verontwaardiging” tot een integrale benadering van het probleem leidt. Er komen wel maatregelen „die wij van harte kunnen steunen”, maar daar staat tegenover dat andere maatregelen juist weer het klimaat versterken waarin geweld kan gedijen. „En alleen maar nieuwe regels kunnen het gat van een afgesleten moraal niet dichten”.

Onlangs ontmoette Van der Staaij een Haagse politieagent, juist toen een groot debat over zinloos geweld op de agenda van de Kamer stond. Van der Staaij vroeg de agent of hij nog wat gezichtspunten kon aanreiken, waarop de agent hem uitnodigde eens een avondje mee te gaan op patrouille in het Haagse district Segbroek. Dat is gisteravond gebeurd.

In Segbroek wonen zo'n 65.000 mensen, minstens vijftig verschillende nationaliteiten. Het was er rustig gisteravond, totdat de surveillanten met wie Van der Staaij meereed, naar het Rode-Kruisziekenhuis werden geroepen om een agressieve patiënt te kalmeren. Bijna werd Van der Staaij zelf slachtoffer van openbaar geweld toen de patiënt „die man daar met dat nette jasje en die stropdas” te lijf wilde gaan.

Ook in andere opzichten gebeurde er genoeg om Van der Staaij zaken aan den lijve te doen ondervinden waarover hij tot gisteravond alleen nog maar in ambtelijke nota's had gelezen. De ministers Peper (Binnenlandse Zaken) en Korthals (Justitie) bepaalden onlangs dat de politie meer taken moet gaan afstoten om zich weer volledig op haar kerntaken te kunnen richten.

Van de noodzaak daarvan is Van der Staaij ook overtuigd, nadat hij er getuige van is geweest om wat voor „onbenulligheden” de mensen de politie bellen. Een man belde nadat hij een dode duif in zijn achtertuin had aangetroffen, een keurige jongeman deed een beroep op de politie nadat hij zijn sleutels in zijn leaseauto had laten liggen. En halverwege de avond meldde zich een vrouw die bedreigd was en onderdak zocht. Voor zulke gevallen zijn hulpverleningsinstanties, maar die zijn 's avonds onbereikbaar.

Mijns broeders hoeder?
Van der Staaij heeft ook met eigen ogen gezien dat politieagenten steeds vaker het voorwerp van geweld zijn. Toen de surveillanten gisteren een auto aanhielden met daarachter een aanhanger vol kerstbomen, maar zonder kenteken, hoorde hij hoe de bestuurders de agenten woorden naar het hoofd wierpen die hem toch wel deden schrikken. Maar de agenten zelf haalden hun schouders op, ze waren wel erger gewend.

Ze grepen het incident aan om Van der Staaij te vertellen dat ze ook steeds vaker fysiek worden bedreigd. „Ze weten precies waar onze bevoegdheden liggen. Beter dan wie ook weten ze dat allerlei privacyregels het ons vaak onmogelijk maken preventief op te treden of mensen in de boeien te slaan”.

Wat de agenten dagelijks vaststellen, is de steeds sterker wordende cultuur van 'ben ik mijns broeders hoeder?' Als er ergens een inbraakalarm afgaat, bellen omwonenden de politie niet om voor een inbraak te waarschuwen, maar vragen ze of dat ding niet uit kan, omdat ze er niet van kunnen slapen.

Dat soort zaken heeft Van der Staaij ervan overtuigd dat de politiek niet kan volstaan met naar de feiten te kijken, maar tot de wortel van de problematiek moet doordringen. Hij doelt dan op het maatschappelijk klimaat dat een vruchtbare voedingsbodem voor het geweld op straat vormt.

Baas in eigen blaas
In de jaren zestig en zeventig is de cultuur van de individuele autonomie gepropageerd. Het utilitaire individualisme, de vrijheid om te doen en te laten wat je zelf wilt, vierde hoogtij. De toegeeflijke samenleving was hiervan het resultaat. „Wildplassers rechtvaardigen hun handelingen omdat ze vinden dat ze baas in eigen blaas zijn”. Er is een cultuur ontstaan van 'Wie doet me wat?', waarin een zogeheten „lage frustratietolerantie” een belangrijk symptoom is. „Behoeften moeten, met andere woorden, onmiddellijk worden bevredigd. In een samenleving waarin de reclame haast alomtegenwoordig is, slaat het gebrek aan perspectief voor veel jongeren dubbel hard toe”.

Er ontstaat de laatste tijd steeds meer oog voor de schaduwzijden van deze ontwikkeling, stelt Van der Staaij vast wanneer hij zijn oor bij collega-kamerleden te luisteren legt of beschouwingen in de media leest. Al valt hem op dat jongeren vatbaarder zijn voor een discussie over dit onderwerp dan de ouderen die medeverantwoordelijkheid voor de ontwikkelingen uit de jaren zestig en zeventig dragen.

„Het individualisme is doorgeschoten naar een sterk egocentrisme, zo wordt vastgesteld. Mensen hebben geen oog meer voor elkaar. De nadruk valt op rechten en niet op plichten, op vrijheid en niet op verantwoordelijkheid. De samenleving raakt verhard. Anonimiteit, afzijdigheid en angst worden steeds dominanter. In zo'n cultuur kan openlijke geweldpleging uitstekend gedijen. Tolerantie is in de hele discussie een negatief sleutelwoord geworden”.

En iedereen weet dat teloorgang van het waarden- en normenbesef een van de grootste boosdoeners is. Tot zover vallen er dus positieve ontwikkelingen waar te nemen. Maar er zijn ook genoeg fundamenteel-kritische kanttekeningen bij te plaatsen.

Niet welkom
Wat de waarden en normen betreft, heeft Van der Staaij vastgesteld dat iedereen wel klaagt over het ontbreken daarvan, maar dat de bereidheid zo goed als nihil is om vervolgens terug te keren tot de waarden en normen die de samenleving recent massaal heeft afgeschreven. „Alle betrokkenen roepen elkaar op om gezamenlijk nieuwe waarden en normen te definiëren, een catechismus voor de moderne democratie op te stellen, het fatsoen opnieuw af te bakenen. Maar een terugkeer tot de waarden en normen van de joods-christelijke traditie is veelal bij voorbaat uitgesloten en zelfs onbespreekbaar. We moeten met elkaar zoekend en tastend op weg. Wie bij voorbaat al weet wat er moet gebeuren, is geen welkome deelnemer aan dat maatschappelijk debat”.

Helemaal erg vindt Van der Staaij het „dat de thans aanwezige morele verontwaardiging over al dat geweld op straat op zich al als een teken wordt gezien dat het met ons normbesef goed is gesteld. We zien het met elkaar als probleem, wordt dan gezegd, en alleen dat al is een teken dat we met elkaar op de goede weg zijn. Maar die morele verontwaardiging kan juist ook een manier zijn om je geweten het zwijgen op te leggen. En dat het in totaal slechts om kleine groepjes geweldplegers gaat, hoeft ons ook niet zonder meer optimistischer te stemmen: het laat juist zien wat er schuil gaat onder het dunne vernislaagje van onze beschaving”.

Waarden en normen zijn niet los verkrijgbaar,vindt Van der Staaij. Wanneer ze niet in een positieve levensbeschouwing zijn verworteld, zal er een gebrek aan perspectief blijven bestaan. Omdat de „oordeelsvorming over de hele problematiek zo oppervlakkig blijft”, vreest Van der Staaij dat een echt integrale aanpak van het zinloze geweld op straat niet snel van de grond zal komen. Hij bespeurt in ieder geval weinig bereidheid tot „een diepgaande cultuurkritiek, die haar weerslag heeft op alle beleidsterreinen”.

Hoezo integraal?
Een slecht opvoedingsklimaat is een van de oorzaken van de huidige ontworteling. Dat moet dus beter worden. „Ouders moeten er voor hun kinderen zijn. Tegelijkertijd hebben alleenstaande moeders een sollicitatieplicht opgelegd gekregen. Dat laat zien dat de overheid er nog steeds niet aan toe is om te erkennen dat zorg van grote maatschappelijke waarde is”.

De grootschaligheid van de maatschappelijke verbanden is een andere oorzaak. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling heeft in een recent rapport dan ook het belang van kleinschalige verbanden benadrukt. Maar alle ingevoerde of nog door te voeren gemeentelijke herindelingen (en andere schaalvergrotingen) gaan daar dwars tegenin.

Inzake alcohol, drugs, en geweld op televisie en op video's „blijft het beleid liberaal, terwijl dat toch de belangrijkste katalysatoren zijn in de hele geweldsspiraal”. Over de zelfregulering van de media wordt het ongenoegen steeds groter, denkt Van der Staaij. Hij vindt dan ook dat de overheid haar greep moet versterken en zich niet moet laten „ringeloren door commerciële belangen”.

„Hoezo integrale benadering?” vraagt Van der Staaij zich na het geven van deze voorbeelden hardop af.

De politiek moet bescheiden zijn, want wet- en regelgeving hebben „een ethische onderbouw nodig”. Maar de overheid moet er in ieder geval een zaak van maken om alle factoren die het geweld stimuleren, terug te dringen. En de regels die zij stelt, moet zij in ieder geval handhaven. „Wie de overtreding van een gestelde norm onbestraft laat, heft haar daarmee op. En dat werkt weer verdere normvervaging in de hand”.

De afgelopen tijd is Nederland weer opgeschrikt door verschillende uitingen van geweld op straat. Heeft de ontroering over de moord op Meindert Tjoelker, nu ruim een jaar geleden, niets blijvends uitgewerkt? Wat heeft de politiek sindsdien ondernomen om herhalingen te voorkomen? Terugblik op een jaar geweldbestrijding.