Dominee in de politiek 14 juni 1999

In huize Slotemaker werd ”lol” niet gehoord

Gevierd spreker, matig
presterend minister

Door A. de Jong
Een rijzige gestalte, een lange witte baard, een hoed. Daarmee was ds. J. R. Slotemaker de Bruïne, zelfs in vooroorlogs Nederland, een opvallende verschijning. Drie verschillende ministeries stuurde de vooraanstaande CHU'er in de jaren twintig en dertig als bewindsman aan. Het liet geen sporen na in het zand van de staatkundige geschiedenis. Als predikant was Slotemaker echter gevierd. „Iedereen kende hem.”

Wanneer dominee Slotemaker de Bruïne ergens in den lande preekte, hetzij in een hervormde, hetzij in een lutherse gemeente, zat de kerk vol. Je kon bij hem een speld horen vallen. Meesterlijk wist de predikant zijn stem te benutten, die hij aan liet zwellen of weg deed zakken al naar gelang het thema vereiste.

Daarbij kwam dat hij de bijbelse stof of de Heidelbergse Cathechismus dicht bij de eenvoudige hoorder kon brengen. Hoewel hij de dogmatiek niet schuwde, was hij als ethisch-irenisch predikant er steeds op uit de praktische betekenis van de Schrift voor het dagelijks leven aan te wijzen.

Slotemaker, ”de man met de baard”, was een bekend Nederlander, stelt dr. C. A. Groenewold. De docent geschiedenis aan het gereformeerd vrijgemaakte Greijdanus College in Zwolle is bezig een biografie van Slotemaker de Bruïne af te ronden.

Steeds groter
De populariteit van Slotemaker als predikant lijkt zich ook te weerspiegelen in de gemeenten die hij diende, stelt Groenewold. „In Slotemakers eerste gemeente Haulerwijk kwamen 's zondags amper vijfentwintig mensen in de kerk. Toen de predikant er na drie jaar vertrok waren het er 250.” Daarna diende de in 1869 in Sliedrecht geboren Slotemaker steeds grotere gemeenten, met als eindpunt de in die tijd zo'n 12.000 leden tellende gemeente van Utrecht.

Maar Slotemaker was meer dan alleen predikant. Hij was in zijn tijd ook bekend door zijn hoogleraarschap in Utrecht en door zijn activiteiten als CHU-politicus. „Als ik hem moet beoordelen zou ik hem als predikant een hoog cijfer toekennen, als hoogleraar zou hij van mij een matige beoordeling krijgen, als politicus krijgt hij een onvoldoende”, stelt Groenewold. Slotemaker de Bruïne doceerde van 1916 tot 1926 in Utrecht onder meer ethiek en dogmatiek. „Wetenschappelijke prestaties heeft hij op die gebieden niet geleverd. Hij publiceerde weinig. Wel heeft hij betekenis gehad door het populariseren van kennis, door de vele volkslezingen die hij hield, waarmee hij de gewone man kennis probeerde bij te brengen.”

Teruggedraaid
Van 1926-1929 was Slotemaker de Bruïne minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, van 1933 tot 1935 minister van Sociale Zaken en van 1935-1939 minister van Onderwijs. Ook was hij een aantal jaren lid van de Tweede Kamer. Groenewold heeft van de politieke activiteiten van Slotemaker geen hoge pet op. „Het was een zeer behoudende figuur, die niet meer deed dan op de winkel passen. Zo heeft hij de spellingshervormingen van Marchant, zijn voorganger op Onderwijs, voor een deel teruggedraaid. Slotemaker, liefhebber van archaïsche woorden en de tale Kanaäns, hield alles het liefst bij het oude.”

Hoewel Slotemaker bekendstond als een sociaal voelend politicus, wist hij als minister van Sociale Zaken nauwelijks iets te bereiken voor het groeiende leger werklozen. Het is waar: de CHU'er had in de crisisjaren de tijd niet mee. Maar daarbij komt, zo is de waarneming van Groenewold, dat minister Slotemaker ook niet de wil en de kracht had om in kabinet en Kamer op zijn strepen te staan. „Hij had een eindeloze bereidheid tot het sluiten van compromissen.” Zijn belangrijkste prestatie, de Ziektewet, was in feite niet meer dan een afronden van wat voorgangers al hadden voorbereid.

Paaien
Dat hij steeds weer in het kabinet gevraagd werd, had dan ook minder met zijn politieke bekwaamheid te maken, dan met Colijns opzet om de CHU te paaien en mee te krijgen in zijn coalitie. Dat laatste lukte wat Slotemaker betreft uitstekend: de hervormde predikant volgde bijna klakkeloos de politieke lijn van de AR-voorman.

Ook in Colijns aanvankelijk pro-Duitse houding ging de CHU-prominent moeiteloos mee. Slotemaker had daar een geheel eigen reden voor. Hij was oecumenicus, streefde de wereldoecumene na. In dat licht leek het hem beter om de hoofdstroom van de Duitse christenen vast te houden dan aansluiting te zoeken bij de zich tegen Hitler verzettende Bekennende Kirche. Groenewold: „De Duitse regering heeft zwaar misbruik gemaakt van deze opvatting van Slotemaker. Men wond die 'Holländische Bildungsminister' om de vinger. Verscheidene malen werd hij naar Berlijn uitgenodigd en slaagde men erin Slotemaker uitspraken te ontlokken die tegen de Bekennende Kirche waren.”

Slotemakers zoon moest niets van dit gedrag van zijn vader hebben. „Hij was een Barthiaan en heeft over dit punt tot 1940 een hevig conflict met zijn vader gehad.” Slotemaker kwam in dat jaar, kort voor zijn dood, tot een andere, veel kritischer visie op Duitsland, nadat ook Colijn op dit punt een omslag in zijn denken had meegemaakt. „Slotemakers redevoering in de Apollohal, waar hij samen met Colijn in het openbaar Duitsland bekritiseerde, is een van zijn laatste publieke optredens geweest.” Op 6 mei 1941 overleed Slotemaker de Bruïne na een zwaar ziekbed in zijn woonplaats Wassenaar aan maagkanker. De dominee-politicus was niet meer.

Conventikels
Dat deze predikant in de politiek verzeild zou raken, lag aanvankelijk niet in de lijn der verwachting. De zoon van de enigszins vrijzinnig denkende notaris Slotemaker had een duidelijke hang naar zijn conventikels bezoekende moeder. In haar geslacht, de van de Hugenoten afstammende familie De Bruïne, kwamen diverse predikanten voor. Net als zijn grootvader wilde de jonge Jan Rudolph dominee worden, een verlangen dat hij in elk geval al op dertienjarige leeftijd kenbaar maakte.

Hij wérd predikant en hield zich aanvankelijk verre van alle partijpolitiek. Slotemaker ging tot 1916 zelfs niet stemmen. Motief: „Een partijkiezend dominee kan nooit het vertrouwen van zijn hele gemeente hebben.” In 1916 sloeg hij echter om als een blad aan de boom. Wellicht had dit te maken met de verkiezingsnederlaag van de protestants-christelijke partijen, of met het feit dat hij hoogleraar was geworden en geen eigen gemeente meer had. In elk geval concludeerde hij dat hij „in de worsteling om de ziel van ons volk niet langer meer afzijdig mocht blijven.”

Het vervolg is bekend. Slotemaker ging de politiek in, werd driemaal minister, maar presteerde uiteindelijk weinig. Binnen zijn eigen partij was hij weliswaar bij het grondvlak zeer geliefd –jaar op jaar hield hij redevoeringen op CHU-toogdagen, redevoeringen die hij zorgvuldig voorbereidde–, maar tot de absolute top stootte hij nooit door. Met zijn sociale inslag was en bleef hij in de enigszins aristocratische CHU een buitenbeentje. Groenewold: „De partijtop tolereerde hem. Meer niet.” Ook zijn deelname aan de diverse kabinetten-Colijn was binnen de partij niet onomstreden.

Jeugdverenigingen
Wie zoekt naar de voortgaande betekenis van Slotemaker moet dan ook meer letten op zijn volksredevoeringen en geschriften. „Langs die weg heeft hij veel invloed uitgeoefend. Van zijn ”Christelijk-sociale studiën” verschenen twee uitgaven: een min of meer wetenschappelijke en één voor de gewone man. Die laatste werd intensief gebruikt op jeugdverenigingen en dergelijke.”

De verheffing van het volk was een belangrijk levensdoel van Slotemaker. De CHU-politicus had een sociale inslag, vooral ontstaan in zijn eerste gemeente Haulerwijk, waar veel van zijn in armoede levende gemeenteleden een portret van Domela Nieuwenhuis op de schoorsteenmantel hadden staan. Zijn sociale inslag betekende echter niet dat hij de leefwijze van boeren en arbeiders overnam. Juist het omgekeerde: zíj moesten de kans krijgen tot een hogere en beschaafdere levensstandaard te komen. Een blik in het gezins- en pastorieleven van Slotemaker illustreert dat. Het woord ”lol” mocht door de jonge Slotemakertjes absoluut niet gebruikt worden, weet Groenewold. „Dat was plat taalgebruik. Wanneer zij plezier hadden, moest dat ”pret” heten.”

Wijnglazen
Een dergelijke deftige levenswijze leidde toen en nu al snel tot het verwijt dat Slotemaker de Bruïne het hoog in de bol had. Was ”de man met de baard” ijdel? Groenewold gelooft het niet. „Het gaat eerder om een bepaalde ingetogenheid, om een sterke mate van zelfbeheersing. Zo'n houding komt afstandelijk en trots over, maar had ten diepste alles te maken met: het goede voorbeeld willen geven. In dat licht moet ook het geheelonthouderschap van Slotemaker gezien worden. Toen hij bij zijn huwelijk een servies kado kreeg, gooide hij de wijnglazen kapot. Van drank had hij veel ellende gezien. Hij moest en zou het goede voorbeeld geven.”