Dominee in de politiek 29 maart 1999

Loopbaan van prof. dr. Visscher eindigde eenzaam

De man met de geuzenkop

Door G. A. Vroegindeweij
„Een ijverig Kamerlid was hij overigens niet. Herhaaldelijk nam hij aan de werkzaamheden der Kamer in afdelingen en openbare vergaderingen geen deel. Constructieven arbeid leverde hij nooit. Wij hebben het meermalen betreurd dat een man met zulke bekwaamheden zo weinig praesteerde”.

Zo luidt het kritische oordeel van mr. J. A. de Wilde en C. Smeenk in het boek ”Het volk ten baat, de geschiedenis van de AR-partij”, over prof. dr. H. Visscher. Het oordeel over deze dominee in de politiek is enigszins gekleurd, want Visscher heeft wel zijn gaven als politicus besteed, maar niet altijd op de manier waarop dat de antirevolutionairen welgevallig was.

Uiteindelijk is het ook gekomen tot een breuk en is de dominee zijn eigen politieke weg gegaan. Het moment waarop De Wilde en Smeenk hun conclusie trekken, is ook na de veroordeling van Visscher wegens zijn nationaal-socialistische opvattingen en nadat hem het actieve en passieve kiesrecht was ontnomen.

Visscher, geboren op 12 oktober 1864, kwam uit een ethisch gezin en studeerde theologie te Leiden. Dat was toen, evenals nu, geen bolwerk van gereformeerd protestantisme. Niettemin kreeg hij door Gods genade een calvinistische visie op kerk en staat. In zijn studententijd kwam hij ook tot de kennis van Gods soevereiniteit, zijn eigen zondigheid en van Christus als het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegnam.

Nadat hij zijn studie in 1890 had afgerond, brachten zeventien hervormde gemeenten een beroep op hem uit. Hij nam het beroep naar het Friese St. Johannesga aan. Dat was een gemeente met een kohlbruggiaanse inslag. Van 1894 tot 1896 stond hij in het Zuid-Hollandse Zegveld. Daar promoveerde hij tot doctor op een proefschrift over de theoloog Ansemius (1576-1633). Na Zegveld volgden Delft (1896-1901) en Ouderkerk aan den IJssel (1901-1904). Zijn prediking is te typeren als gereformeerd met een bevindelijke inslag. Hij legde meer nadruk op de verkiezing en de wedergeboorte dan op de beloften en het geloof.

Ds. B. J. Wiegeraad, die in 1991 promoveerde op een proefschrift over Visscher, zegt dat Visschers theologische gedachten over de tweede zegen, de verzegeling door de Heilige Geest, de basis zijn voor de opvattingen die de latere ds. I. Kieviet daarover heeft ontwikkeld.

Gereformeerde Bond
Voor het gereformeerd volksdeel in de Nederlands Hervormde Kerk is Visscher van grote betekenis geweest. Hij was betrokken bij de eerste uitgave van het Gereformeerd Weekblad (1896), bij de totstandkoming van de Gereformeerde Zendingsbond (1901) en hij was de grote strateeg achter de oprichting van de Gereformeerde Bond (1906). Visscher was een man met charisma en had ook zekere leiderscapaciteiten. Hij had de gave om mensen ergens enthousiast voor te maken.

In 1903 is Visscher door ARP-voorman Kuyper, die toen minister van Binnenlandse Zaken was, tegen het advies van het curatorium in, benoemd tot hoogleraar in Utrecht. Hij mocht daar godsdienstgeschiedenis, ethiek en godsdienstwijsbegeerte gaan doceren. Na zijn emeritaat in 1931 was hij aan dezelfde universiteit nog bijzonder hoogleraar vanwege de Gereformeerde Bond. Vanaf 1933 ook in Leiden. Hij beëindigde dit werk in 1937 vanwege meningsverschillen met de Bond. De persoonlijke verhoudingen waren slecht. Visscher was toen bijna 73 jaar.

Visscher had als bijnaam „de man met de geuzenkop.” Dat sloeg ongetwijfeld niet alleen op de vorm van zijn hoofd, maar ook op zijn karakter. Visscher was scherp en kon anderen heel onaangenaam treffen. Tussen de Waarheidsvriend en het Gereformeerd Weekblad ontstonden scherpe polemieken. Ook in besturen veroorzaakte Visscher vaak moeilijke discussies. Hij wist dat van zichzelf en noemde zich „een calvinist op eigen houtje.”

Politiek
In 1905 zette Visscher zijn eerste schreden op het politieke pad. Hij trad toen op voordracht van Kuyper toe tot het centraal comité van de Anti-Revolutionaire Partij. Ds. Wiegeraad denkt dat ds. Visscher graag een leidinggevende rol wilde spelen in de politiek en mogelijk zelfs de opvolger van Kuyper wilde worden. Van Kuyper is in ieder geval bekend dat hij „de man met de geuzenkop” enige tijd heeft beschouwd als zijn opvolger.

In 1922 deed Visscher zijn intrede in de Tweede Kamer voor de ARP. De partij vond het een goede zaak om een invloedrijke gereformeerde bonder op de lijst te hebben. Eenmaal in de Kamer volgde Visscher voor een groot deel zijn eigen lijn. Loyaliteit aan 'de club', zoals de antirevolutionairen hun fractie noemden, stond bij hem niet hoog in het vaandel. Als het ging over de positie van de Nederlands Hervormde Kerk en het gezantschap van de paus, stelde hij zich al snel op tegenover de fractie. In 1924 steunde hij het amendement van de SGP'er Kersten om het gezantschap op te heffen.

Kritiek was er op de vermeende achtergestelde positie van de hervormd-gereformeerden in de ARP. Visscher meende dat de ARP zich te veel liet ringeloren door de rooms-katholieken. Deze opvatting kostte hem bijna zijn kandidatuur voor de verkiezingen van 1929.

Artikel 36
Het denken van Visscher over met name artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat handelt over de taak van de overheid, heeft in die tijd niet stilgestaan. In de tijd dat hij in de Kamer zijn intrede deed, legde hij zich min of meer neer bij het schrappen van de 21 woorden over het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst. In de tweede helft van de jaren twintig bleek hij daar toch moeite mee te hebben. Hij nam het de ARP kwalijk dat zij de kerkelijke visie van de gereformeerde synode hieromtrent had overgenomen.

Uiteindelijk ontstond op dit punt in 1935 ook een breuk met de ARP. Ds. Visscher vond dat de partij door het schrappen van de 21 woorden geen enkele invloed van de staat op het geestelijk leven van de bevolking meer wilde en langzamerhand toegroeide naar de vrije kerk in een vrije staat. Dat wenste Visscher niet voor zijn rekening nemen. Hij hoopte nog steeds op het moment dat de overheid de hervormde gezindheid, die zich verbonden weet aan de gereformeerde belijdenis, de ruimte zou geven tot één echte gereformeerde kerk te komen. „Zijn theologische idealen konden het niet redden tegenover het politiek beleid van de ARP, dat steeds meer gevormd werd door de zonen van de Doleantie”, concludeert Wiegeraad.

Het was voor Visscher niet eenvoudig om een nieuw politiek onderdak te vinden. De verhouding met SGP-voorman Kersten was niet best, hoewel beide qua opvattingen over artikel 36 heel dicht bij elkaar stonden. In de Tweede Kamer hadden ze de degens regelmatig gekruist. Kersten zei dat op grond van artikel 36 alleen de gereformeerde leer in Nederland verbreid zou mogen worden. „Hier ziet men Petrus Dathenus herleefd”, schrijft de liberaal P. J. Oud in ”Het jongste verleden, parlementaire geschiedenis van Nederland”, deel II.

Ketterdoding
Visscher had een eigen interpretatie van artikel 36. In zijn lijvige boek ”De staatkundige beginselen der Nederlandsche Geloofsbelijdenis” toonde hij aan dat het historisch en exegetisch helemaal niet de bedoeling is dat de overheid alle ketters vervolgt en doodt. De overheidstaak om de hand te houden aan de heilige kerkedienst is van een andere orde dan de zwaardmacht tot straf van bozen en bescherming van vromen. Bij die kerkedienst komt het zwaard er niet aan te pas. En de gewraakte 21 woorden, „om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valsen godsdienst, om het rijks des antichrists te gronde te werpen”, worden realiteit door de prediking van het Woord. Het woordje ”om” komt van het Franse ”pour” en duidt aan dat het ene er is om het andere te bereiken.

Op grond hiervan wilde Visscher in lijn van Groen van Prinsterer uitgaan van een christelijke staat en tegelijk van vrijheid van godsdienst, mits de natie niet in gevaar zou komen. De SGP zag deze visie van Visscher als een liberaal beginsel voor godsdienstvrijheid en overeenstemming konden ze niet bereiken. Ook met de Hervormd-Gereformeerde Staatspartij van Lingbeek kon de gewezen ARP'er het niet eens worden. Visscher vond de HGS te kerkistisch.

Ten einde raad zette Visscher met een aantal gelijkgezinde hervormd-gereformeerden zijn schouders onder de zogenaamde Christelijke Nationale Actie (CNA), waarin al zijn idealen over de godsdienstvrijheid, de taken en de positie van de overheid waren verwoord. Ondanks steunbetuigingen van veel hervormd-gereformeerde predikanten haalde de CNA in 1937 met Visscher als lijsttrekker slechts de helft van de kiesdeler. Twee jaar later bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten was de uitslag ook teleurstellend. Enkele maanden na het begin van de Tweede Wereldoorlog zegde Visscher zijn lidmaatschap op. De partij werd –evenals andere– door het nazi-regime verboden, maar kwam na de oorlog niet terug.

Nationaal-socialisme
Dat was jammer genoeg niet de laatste bemoeienis van de inmiddels 75-jarige met de politiek. Had hij voor de oorlog sympathie voor Duitsland, in bezettingstijd is dat omgeslagen in waardering voor het nationaal-socialisme en Hitler. Hij zag in de Führer degene die Gods oordeel over Nederland bracht. Na zijn breuk met de ARP en de Gereformeerde Bond, leidde dit in 1940 ook tot een afscheid van het Gereformeerd Weekblad. Dat hij de bezettingsmacht ten volle aanvaarde, blijkt wel uit het feit dat hij zich in mei 1943 liet benoemen tot adviseur van Mussert. Ook heeft hij een heel positief boek over het nationaal-socialisme geschreven.

Na de oorlog werd Visscher gearresteerd en zat vervolgens 9 maanden in voorarrest. Vanwege zijn hoge leeftijd (80) en zijn gezondheidstoestand kreeg hij geen verdere straf dan ontneming van het actief en passief kiesrecht. Hij overleed op 17 mei 1947 in eenzaamheid. Politiek en kerkelijk had hij weinig vrienden meer. De hervormd-gereformeerde prof. Severijn, met wie hij regelmatig theologisch de degens kruiste, schreef: „Hij is heengegaan als een eenzame en verlatene... wij zwijgen.”