RD-actie Kind in Israël

Een wagon, prikkeldraad, een onbeschrijfelijk drama

De kinderen van
Yad Vashem

Door J. van 't Hul
Het zijn er negentien. Negentien afgeknotte, betonnen palen. Ze staan in een groepje bij elkaar, boven op de Herzlberg, op het buitenterrein van Yad Vashem. Negentien afgebroken zuilen, als symbool en gedenkteken voor één miljoen achthonderdduizend kinderen beneden de veertien jaar, omgekomen in getto's, gevangenissen en arbeidskampen, om het leven gebracht in concentratiekampen, gaskamers en beestenwagons.

Yad Vashem schokt. Iedere keer weer. Al dat onbeschrijfelijke leed, dat onvoorstelbare, die onuitwisbare nachtmerrie. Dichtgesoldeerde treinwagons, afgeladen met angstige mensen en bange kindertjes. Een kamp. Prikkeldraad. Een hemel in vlammen. Een onbevattelijk drama. In vijf jaar tijd werden zes miljoen Joden uitgeroeid. Onder hen bevonden zich één miljoen achthonderdduizend kinderen. Wat is een mens, die aan zichzelf wordt overgelaten? Een wild beest gelijk. Nee, nog veel erger.

Aanklacht
Achter de heuvels van Guivat Ram en de fleurige campus van de Hebreeuwse Universiteit ligt Yad Vashem, met de rug tegen de bebouwing van Jeruzalem en met het uitzicht op de bergen van Judea. Yad Vashem, de schreeuw tegen onrecht, de wereldwijde aanklacht tegen datgene wat nooit had mogen gebeuren, liggend op de Berg van de Herinnering (Har HaZikkaron). Yad Vashem, het treurige herinneringsmonument van het Joodse verleden, het monumentale gedenkteken voor de zes miljoen slachtoffers van het nationaal-socialisme, een museum waar een vreselijke droom oplost in een onuitwisbaar getuigenis. Zes miljoen joden, waarvan 1,8 miljoen kinderen onder de veertien jaar, slachtoffers van de “Endlösung der Judenfrage” (vernietiging van het jodenvraagstuk), uitgebroed door een volstrekt verziekte geest.

Hulp aan Israël
Tussen de Hebreeuwse Universiteit en Yad Vashem ligt het Shaare Zedek Hospital, het Jeruzalemse ziekenhuis waarvoor deze krant al eens actie ondernam. Iets meer noordwestelijk ligt Kfar Shaul (Dorp van Saul), de psychiatrische inrichting waarvoor we ook reeds hulp vroegen. Daar leiden nog steeds de beschadigde en oudgeworden overlevenden van de holocaust hun verkreukelde leven.

En vlak bij Kfar Shaul, in dezelfde orthodoxe wijk Har Nof, zitten de kinderen van Shalva op een wipwap of op een schommel. Om hen gaat het deze maal, om de gehandicapte kinderen van Shalva. Ze wachten op hulp, op onderdak, op een beetje warmte. U mag de knip wel vast opendoen.

Vooruit en achterom
Deze najaarsactie richt zich op de kinderen van Israël. Wie de kinderen met zich heeft, heeft de toekomst voor ogen. Maar wie van de geschiedenis, van het verleden, niet leren wil, gaat onkundig en onwetend de dag van morgen in. Daarom willen we ook achterom zien, kijken naar wat geweest, zien hoe het de kinderen van Israël is vergaan. En dan valt als in een ogenblik de holocaust op het netvlies. De holocaust, “de grote verbranding”, ook van kinderen.

Yad Vashem betekent “een gedenkteken en een naam”. Het werd ontleend aan Jesaja 56 vers 6: „Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwige naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden”. In het aangezicht van zo oneindig veel aangrijpend leed sticht het niet de toepassing van dit heilige profetenwoord op zijn juiste exegese te beproeven.

Duitse jongeren
Yad Vashem is er ter nagedachtenis aan het stinkende riool dat jodenvervolging of antisemitisme heet. Ooit onderzocht een meisje waar de bezoekers van Yad Vashem vandaan kwamen: uit vrijwel alle landen ter wereld, behalve uit Duitsland. En in een peiling van het Duitse weekblad “Die Woche” bleek deze zomer dat Duitse jongeren tussen 14 en 18 jaar nauwelijks iets weten over het nazi-verleden van hun land.

Meer dan 70 procent van de ondervraagde jongeren wist niet bij benadering het aantal Joden dat door hun voorouders willens en wetens was afgeslacht. Acht van de tien jongeren in Duitsland meenden dat Adolf Hitler nog leeft. Een van de drie wist niet dat de oorlog in 1945 eindigde en het grootste deel tastte in het duister bij de vraag wanneer de oorlog was begonnen.

In Israël weten de jongeren het echt heel goed: wanneer 'het' begon. Wanneer 'het' eindigde. Hoeveel slachtoffers er vielen. Er is maar een ding dat Israëlische jongeren niet weten: waarom 'het' allemaal moest gebeuren.

Teksten en foto's
De wereld heeft erbij toegekeken, heeft het aangezien, om er vervolgens het zwijgen toe te doen. Naderhand heeft de hele wereld geroepen dat dit nooit had mogen gebeuren. En ook dat dit nooit wéér mag gebeuren. Het is nodig dat Duitse jongeren dit ook beseffen. Een bezoek aan Yad Vashem zou hen de ogen openen. Zeker Duitsland heeft niet het recht te vergeten.

Het is onvoorstelbaar wat er in Yad Vashem bijeen is gebracht aan documenten, boeken, albums, krantenknipsels, processen-verbaal en voorwerpen. Een collectie die nog dagelijks wordt uitgebreid, met elkaar één groot appèl aan hart en verstand van menselijke wezens.

Het zijn vooral veel foto's die aan de muren hangen: een Joods jongetje, met de handen omhoog, starend in de loop van een Duitse revolver. Uitgemergelde vrouwen, in hun leed aaneengeklonken. Brandende jodenwijken met gillende kinderen. Vettige stroop liep uit een militair rapport aan Hitler: „De door de vlammen bedreigde Joden sprongen in groten getale, soms hele gezinnen tegelijk, uit de ramen of lieten zich aan aaneengeknoopte beddelakens zakken. Er zijn maatregelen getroffen dat zowel deze alsook andere Joden meteen konden worden geliquideerd”. De schrijver ontving voor zijn briefje het IJzeren Kruis eerste klasse. De flinkerd.

Doktoren
Een aanplakbiljet, vastgelijmd op een winkelruit: “Juden sind hier unerwünscht”. Een gekalkte tekst op een voorgoed wegrollende treinwagon: “Wij rijden naar Polen, om joden te verzolen”. Littekens. Wonden. Bitterheid. Marteling. Een Jood die gebroken en verslagen de holocaust overleefde, schreef later: „Dit was moord, georganiseerd door een regering, door een elite, door professoren, door mensen van de wetenschap, ingenieurs en zelfs doktoren. Dat zullen wij, Joden, nooit kunnen begrijpen”.

Yad Vashem toont beelden vol hoon en spot van Duitse soldaten, van vernedering en schrikkelijk onrecht. Een galg. Prikkeldraad. Gaskamers die douchecellen zouden zijn. Brandende ovens. Levende geraamtes. Een halfverbrand gebedenboek: Gods Woord als allerlaatste troost. Uitgehongerde gevangenen. Wagonladingen vol met vrouwenhaar, naar Duitsland gestuurd om er matrassen mee te vullen. Een stuk zeep, vervaardigd uit menselijke resten. Eén grote molen van de dood. Joden die bouwen aan de muren van hun eigen kamp. Kinderen die graven aan de kuilen van hun eigen graf, met grote, holle ogen, vragend naar het waarom, tastend naar de waarheid, speurend naar hulp die maar nooit op kwam dagen.

Kinderogen
Op een foto kijken kinderogen vanuit het vernietigingskamp Sobibor de wereld in. Uit de blik schreit de angst, de vraag: waarom? Ze schijnen al begrepen te hebben wat hen wachtte. Er komt geen einde aan de fotogalerij. Op een graf liggen twee kleine schoentjes en een kinderschort met een rood poesje. Eerbiedwaardige rabbijnen lopen hun laatste meters op weg naar de vernietiging, zich de draagwijdte van dit alles nog niet goed bewust. Duitsers kijken toe, met ogen als ijsblokken, met blikken als marmer, waarin slechts spotlachjes schijnen door te kunnen breken.

Een onbekend gebleven Jood schreef later: „Er kwamen veel kleren van in Auschwitz vergaste gevangenen naar ons in Dachau. Hele wagonladingen. Toen we bij de eerste zending een paar kinderschoentjes zagen, toen sneed het ons door de ziel, en wij, mannen, die toch al zoveel gewend waren, moesten met onze tranen vechten, want daar lag al het verdriet van onze kinderen voor ons. Daarna kwamen er steeds meer kinderschoenen. Dat is iets... geweest... wat ons... het meest verbitterd heeft”.

Dodenboeken
Lopend door Yad Vashem tracht ik me de 1,8 miljoen Joodse kinderen voor de geest te roepen die werden vergast. Tevergeefs. Daarom werp ik in de Hall of Names een blik in hun dodenboeken. Pijnlijk nauwkeurig zijn de namen van alle slachtoffers hier bijeengeschreven, één voor één: Etylda Berkowitz, kamp Belzec, 11 jaar oud. Robert Hsika, kamp Sobibor, 12 jaar oud. Helmuth Press, kamp Auschwitz, 14 jaar oud. Ik probeer ze in gedachten terug te roepen: bedelende kinderen op de straten van Warschau. Joodjes van vier, zes, acht jaar, de magere hand ophoudend voor een miserabele penning. Magere kinderlijkjes op een kar. Vier Joodse vriendjes, met z'n vieren afgevoerd naar de executieplaats. Een vroegwijs kind, tot op het bot uitgemergeld. En almaar grijnzende Duitsers. Smaad, spot, hoon.

Groepen toeristen worden rondgeleid. Ze zijn er muisstil van en dat is voor toeristen heel wat. Hun gids spreekt zacht, wijst hier, wijst daar. En zegt uiteindelijk: „En nog steeds zijn er mensen die menen dat dit alles niet heeft plaatsgevonden”.

Korczak
Buiten staan de bezoekers verdwaasd voor zich uit te kijken. Even verderop is een monument opgericht voor de Joodse kinderarts Janusz Korczak, die vrijwillig kinderen uit het Warschause getto begeleidde op hun weg naar de dood, er zelf het leven bij inschietend.

Het “Children Memorial” schokt nog het meest. Het is een aangrijpend monument ter nagedachtenis aan alle kinderen die tijdens de jarenlange mensenjacht hun jonge leven verloren of onherstelbare averij opliepen. Daar loop ik door een duistere ruimte waarin duizenden door spiegels weerkaatste kaarsenvlammetjes oplichten, allemaal symbolen voor de jeugdige slachtoffers van de waanzin. Nu is het stil. Maar van tijd tot tijd worden hier alle namen van gesneuvelde kinderen afgeroepen. Eén voor één. Bloemen, geknakt in de bloei. Weggevaagd. De nacht van de menselijke gerechtigheid had zich over hun jonge hoofden uitgestrekt. Tussen al die namen klinkt dan onophoudelijk de huilende klank van een ramshoorn, steeds weer.

Dit “Children Memorial” werd geschonken door Abraham en Adita Spiegel uit Californië. Hun zoon Uziël kwam in 1944 in Auschwitz om het leven.

Boodschap
„Wat moet ik hier allemaal mee”, vraagt een van de bezoekers zich af, verward door de confrontatie die zich zojuist heeft voltrokken. Bang worden voor jezelf. Zou dat de boodschap niet zijn?

In het felle zonlicht ligt nog een beeldje op de grond. “Portret van een jood”. Het is een mens, teruggekeerd in de foetushouding.

Pas in het fastfoodrestaurant, honderd meter verderop, krijgen de bezoekers weer praats. Honderd meter. Vijftig jaar afstand. Twee uitersten die elkaar raken. Ongerijmd, dit eten en drinken, aan het randje van de waanzin. Ik ben er beduusd van. Ik klap mijn bloknoot dicht en sta moeizaam op.