Ramp Enschede 15 mei 2000

Rampgebied doet onwezenlijk aan

Een houten
ooievaar in
puin en glas

Door J. Visscher
ENSCHEDE – Te midden van puin en glas staat een witte houten ooievaar in de tuin. Teken van geboorte. Het verschil tussen leven en dood scheelt in Enschede maar één straat. Vanmorgen waren er vijftien doden geborgen en er zijn honderden mensen gewond. Waar zijn de 200 vermisten?

Kwart voor tien, maandagmorgen. Vier bussen met mensen van de pers vertrekken voor een tocht door het buitenste deel van de zwaargetroffen wijk in Enschede. Voorop rijdt een politiemotor. De berijder draagt een wit kapje voor neus en mond, als bescherming tegen asbest.

Puin en glas. Verwoeste gevels. Hopen vergruisde dakpannen. Een rondrit in het –nog niet eens het zwaarst getroffen– rampgebied doet haast onwezenlijk aan. Fel schijnt de zon op de verwoeste huizen. In complete buurten is geen levend wezen te bekennen, of het moeten ME'ers zijn die de wacht houden. Autozaak Het Oosten, aan de Boddenkampsingel, kan z'n occasions naar de sloop brengen.

En of er in de gereformeerde kerk even verderop ooit nog een dienst zal worden gehouden, is zeer de vraag. De glas-in-loodramen zijn uit hun sponningen gerukt. De rode pannen op het hoge, schuine dak zijn weggevaagd. De deuren van het godsgebouw staan open. Ravage alom. Aan de kant van de weg is een verkeersbord in een boom geslagen. Talloze signalen wijzen erop dat de enorme explosie afgelopen zaterdag op het alleronverwachtst het alledaagse leven verscheurde. Onaangeroerd speelgoed. Dekens die nog uit de ramen hangen. Paraplu's in een opbergbak. De computer op tafel. En dat te midden van puin en glas.

Een paar honderd meter vanaf de gereformeerde kerk heeft de vuurwerkopslagplaats van S.E. Fireworks gestaan. De vier bussen met journalisten mogen er niet komen. In de verte ligt het puin in de Tollensstraat opgestapeld. „Daar is het allemaal begonnen”, becommentarieert een voorlichter van de gemeente Enschede. ME-busjes rijden rond. De brandweer besprengt de ruïnes.

Bulldozers
Niet ver van wat tot zaterdag de Grolsch-fabriek was, rijden gele bulldozers af en aan. In de hete zon inspecteren mannen in witte pakken grote hopen puin en gruis. Mensen van het Rampenidentificatieteam (RIT) dragen kapjes. Aan de kant van het vlakke terrein staan rijen autowrakken geparkeerd. Zwartgeblakerd. Kraanarmen graaien in de lucht. Grozny, Beiroet, Sarajevo, dat soort namen schieten je te binnen.

Heel bang
Afgelopen nacht hebben zo'n zestig mensen uit het zwaargetroffen gebied de nacht doorgebracht in de Diekmanhal. „Ik zat buiten, ik hoorde een grote klap, werd heel bang. De ramen van mijn huis sprongen kapot”, zegt de boomlange man die met trillende vingers een shaggie opsteekt.

Schildkamp kon vanmorgen zijn huis nog niet in. Pfff, verzucht hij. „Ik wil terug. Toen ik zaterdag vluchtte, had ik alleen een T-shirt aan. Ik heb alleen maar een bankpasje bij de hand.” Hij wijst naar zijn rode vest. „Dat heb ik van hulpverleners gekregen. De hulp is werkelijk fantastisch.”

Schildkamp ziet de komende dagen met grote zorg tegemoet. Hij mist twee vrienden. „Ik heb nog niks van ze gehoord.” Voor de ramen van de Diekmanhal hangen lijsten met namen. Ernaast prijkt een kleurenfoto van een jong gezin. Wie heeft Henk gezien? Een noodkreet. Eronder een telefoonnummer. Waar zijn ze, de vermisten? Bange vrees houdt Enschede in z'n greep. Op deze maandagmorgen worden mensen van de pers buiten de Diekmanhal gehouden. „Deze mensen hebben tragische dingen meegemaakt”, zegt een bewaker op het zonovergoten plein. „Ze willen rust.”

Coördinator in de Diekmanhal is W. Stegeman. Van slapen is de afgelopen nacht niks gekomen. „Ter afleiding hebben we de afgelopen nacht maar een balletje getrapt”, lacht Stegeman flauwtjes. Hij verbaast zich erover dat de meeste getroffenen doorgaans een ogenschijnlijk kalme indruk maken. „Dat had ik niet verwacht.”

Als coördinator moet je „in je rol blijven”, benadrukt Stegeman. „Mijn taak is mensen van onderdak te voorzien en ze eventueel naar deskundigen, van bijvoorbeeld de riagg, te verwijzen.” Hartverwarmend vindt Stegeman de spontaan aangeboden hulp van de lokale bevolking. „Vannacht stonden hier vijftien jongelui van een jaar of achttien op de stoep. Ze vroegen of ze wat konden doen. Vanmorgen hebben ze meegeholpen om een nieuwe voorraad etenswaren uit vrachtwagens te halen.”

Een man en een vrouw van de catering roken buiten een sigaretje. Wallen onder de ogen. „Sinds zaterdagochtend heb ik vier uur slaap gehad. Om op de been te blijven, neem ik af en toe een borrel.”