Het jaar 1998

Zie ook:
Werk van een lobbyist
Adviezen van een kamerlid voor de lobbyist

Moderne belangenbehartiger wint het pleit

Lobbyen: vakmanschap
in de wandelgangen

Door P. Chr. van Olst
Wie aan het Binnenhof denkt, ziet in gedachten ministers zich door een haag van journalisten bewegen of kamerleden in debat met staatssecretarissen. Ook ambtenaren of fractieassistenten willen nog wel eens op het netvlies verschijnen. Maar het grote bataljon lobbyende belangenbehartigers blijft buiten beeld, beschermd door de schaduw van de informaliteit.

Als politicus mag Frits Bolkestein zijn faam waard zijn, als lobbyist is hij een prutser. De voormalige VVD-leider wendde zich als commissaris van de geneesmiddelenfabrikant Merck, Sharpe en Dohme (MSD) tot minister Borst van volksgezondheid om van haar gedaan te krijgen dat het door MSD geproduceerde Cozaar tot het geneesmiddelenvergoedingssysteem zou worden toegelaten. Zijn actie was, zo oordelen de mensen uit het vak, niet alleen door belangenverstrengeling politiek onzuiver, maar ook ondoordacht en onhandig.

Punt één is dat Bolkestein juist door zijn naam en faam niet de goede figuur was om de lobby voor MSD te voeren. Iemand van zijn formaat moet zich daarmee niet inlaten. Hij trekt te veel aandacht. Moderne lobbyisten spelen hun zaken “low profile”, zonder opsmuk of ophef. Ze hebben bovendien een voorkeur voor het informele, niet-geregistreerde contact, tijdens een boottochtje, onder de maaltijd of aan de telefoon. Ook die regel trad Bolkestein met voeten, door minister Borst te benaderen met een (formeel) „Beste Els”-schrijven.

Als gezichtsbepalend politicus had Bolkestein natuurlijk de nodige macht. Maar iedere lobbyist weet dat je het niet redt als je ook maar de schijn van belangenverstrengeling of oneerlijkheid met je meebrengt. De kans van slagen van de MSD-lobby zou vele malen groter zijn geweest wanneer niet de bekende commissaris maar gewoon een professionele vertegenwoordiger van het bedrijf die zou hebben uitgevoerd. Mits hij tijdig actie had ondernomen en niet, zoals Bolkestein, pas had gereageerd op het moment dat de zaak al in de besluitvormingsfase zat.

Mores
Laat machtsdenkers als Bolkestein oppassen: lobbyen is een professioneel beroep geworden, een vak waarvan je de mores moet kennen om succes te behalen. De moderne lobbyist gaat niet op pad zonder strategie. Hij beheerst tal van tactieken om mensen te bespelen en weet waar zijn grenzen liggen. Hoewel hij voor zijn handwerk blijvend is aangewezen op de informaliteit, beoefent de lobbyist van vandaag een eerbaar en respectabel beroep.

Een goede lobbyist is altijd vriendelijk, altijd eerlijk en doet zijn huiswerk goed, vertellen G. Alferink, vertegenwoordiger van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV), en zijn tegenspeler P. Eichholtz van de Dierenbescherming, beiden gepokt en gemazeld in het vak. Vriendelijk moet hij zijn om goede relaties met politici en ambtenaren te kunnen onderhouden. Hoffelijkheid hoort daarbij. Het kennen van de namen en de hobby's van zijn politieke contacten geeft de lobbyist de gelegenheid binnen te komen met een amicaal gesprek. Dat breekt het ijs. Verder moet het gesprek vooral kort en zakelijk zijn, want politici hebben het druk en hun tijd is kostbaar.

De lobbyist is altijd eerlijk. „Wees altijd waarachtig”, luidt het advies van zowel Alferink als Eichholtz. „Anders ben je morgen uitgeboerd”. Als je met je onbetrouwbare informatie later door de mand zakt, kun je het vergeten aan het Binnenhof.

Het leveren van betrouwbare informatie is voor de lobbyist zo belangrijk omdat informatie en kennis bij uitstek zijn ruilmiddelen vormen. De drukbezette politicus kan onmogelijk van alle dossier de details kennen. Vaak heeft hij daarvoor de lobbyist van een bepaalde gemeente, provincie of organisatie nodig. Die zoekt het juiste moment om hem z'n informatie te verstrekken. In ruil voor goodwill natuurlijk.

Iedere lobbyist weet dat hij nooit het onderste uit de kan zal krijgen. Resultaten van een lobby zijn vaak niet eens meetbaar. Maar je weet: als je er niet bent, wordt alleen je tegenspeler gehoord. Alferink van de jagers kan wel thuisblijven, maar dan biedt hij bij de kamerleden geen tegenwicht tegen de redeneringen van dierenbeschermer Eichholtz.

Het maximale doel van lobbyen is dus in de meeste gevallen het zo zwaar mogelijk mee laten wegen van het particuliere belang waarvoor gelobbyd wordt, in het algemene belang waarover de politicus geacht wordt te beslissen. Dat maakt ook de bijzondere relatie die de politicus (als vertegenwoordiger van het algemene belang) en de lobbyist (als vertegenwoordiger van een specifiek belang) met elkaar hebben.

„Informele communicatie”
De oorspronkelijke definitie van wat lobbyen eigenlijk is, wijst al op de wonderlijke verbondenheid van politicus en lobbyist. Lobbyen is „informele communicatie met gekozen politici”. In die zin is het natuurlijk zo oud als het verkiezen van publieke ambtsdragers. Ruimere en actuelere definities spreken daarom van contact met „formele ambtsdragers” of „officials”. De zogenoemde „maximale definitie” van lobbyen luidt: „het informeel pogen formele gezagsdragers te beïnvloeden”.

De term lobbyen zelf werd voor het eerst gebruikt in de oude Britse en Amerikaanse politieke praktijk. Vertegenwoordigers van kiesgebieden en organisaties hielden zich daar op in de wandelgangen en nissen van de parlementsgebouwen om langslopende volksvertegenwoordifers aan te schieten. Op die manier zijn ook de wandelgangen altijd onlosmakelijk verbonden geweest met het lobbyen. Dat de nissen waarin de belangenbehartigers zich ophielden in het Engels „lobbies” heten, verklaart de herkomst van het woord lobbyen.

In Nederland was pas in de achttiende eeuw voor het eerst sprake van lobbyen. In een tijdperk waarin de „Hoogmogende Heren” uit Den Haag steeds verder gingen in het eenzijdig dicteren van wetten en besluiten, besloten diverse stadsbesturen een eigen man in Den Haag aan te stellen. Zo werd Willem van Thiel door Hulst aangenomen om „te manieeren, besolliciteren en bevorderen alle voorvallende zaecken hem aanbevolen, het intrest van het collegie en 't gemeene corpus van de stad Hulst eenighsints concernerende”. Duidelijk is dat de Anglo-Amerikaanse term “lobbyen” zijn intrede nog niet had gedaan.

Geheimzinnigheid
De moderne lobbyist is uitgegroeid tot een professional. Niet iedereen ziet dat overigens zo. Omdat de lobbyist in de wandelgangen en achter de schermen opereert, brengt hij altijd een zweem van geheimzinnigheid met zich mee. Hij kampt met het imago van de ritselaar, de duistere scharrelaar. Onterecht, vindt de lobbyist zelf. „Wij zijn geen dreinende kinderen, hangend aan mouwen en lonkend naar verboden snoepgoed”. Nee, de Haagse lobbyist is “every inch a gentleman”. Ronduit een vakman.

Soms geeft de lobbyist zelf aanleiding tot dergelijke verdachtmakingen. Hij kan zich door bepaalde beïnvloedingsmechanismen te kiezen op een hellend vlak begeven. Het paaien van politici met cadeautjes is zo'n schimmig middel. Wat te denken van politici die tijdens een werkbezoek worden getrakteerd op een fototoestel en een uitgebreid diner en die als klap op de vuurpijl een soort kerstpakket meekrijgen. Als dat geen goodwill kweekt...

Lobbyen kan op zulke momenten gevaarlijk dicht in de buurt komen van omkoping. De grens tussen een gepast geschenkje en een waardevol cadeau is niet helder te trekken. „Eén fles Beerenburg mag, twee is er een te veel”, was ongeveer de uitkomst van een nog niet zo lang geleden gehouden congres over de ethische grenzen van het lobbyen.

„Duistere club”
Ook zonder flessen Beerenburg kunnen lobbyisten zich een onethische portie macht verwerven. Berucht is de lobby 'Nederland Distributieland', de „duistere club” waarin tal van organisaties en grootheden uit de vervoerssector samenspannen om voor Nederland een zo gunstig mogelijk vervoersklimaat te verwerven. Deze lobby stelde zich achter de hsl, de Betuwelijn, de groei van Schiphol en al die grotere infrastructurele projecten.

Door samenwerking vormen de organisaties achter 'Nederland Distributieland' zo'n machtig, overal aanwezig en alle argumenten dominerend netwerk, dat het door de politiek moeilijk te pareren is. Het bracht oud-staatssecretaris van verkeer en waterstaat M. van Hulten uit het kabinet-Den Uyl nog niet eens zo lang geleden tot de wanhoopskreet: „Wettelijk is het toegestaan, maar ik zie qua werkwijze geen verschil met de maffia”.

Ook met heel onschuldige technieken spelen lobbyisten op het gevoel van politici of hun assistenten. Zo kan een terloopse opmerking over de kiezersgunst veel losmaken: „Weet jij wel hoeveel leden van jouw partij ik in mijn achterban heb? En wat moet ik die nu vertellen als ze vragen wat hun partij ervoor doet?”

Politiek primaat
Omdat de effectiviteit van enkele invloedrijke lobby's als gevolg van het ontzuilingsproces zo groot werd, besloot de politiek ongeveer een decennium geleden een groot aantal officiële advieslichamen op te heffen (met de zogenoemde Woestijnwet). Het primaat van de politiek moest worden hersteld, luidde het pleidooi van (onder anderen) VVD-leider Bolkestein (sic!).

De conclusie van wetenschappers als de Rotterdamse hoogleraar Van Schendelen (de lobbykenner bij uitstek) is dat de invloed van de professionele lobby alleen maar is toegenomen met de komst van het poldermodel van overleg en gezamenlijkheid. Alle inspanningen voor herstel van het primaat van de politiek hebben er hoogstens toe geleid dat er tegenwoordig sprake is van een meer open concurrentie tussen de verschillende belangen.

Mede n.a.v. “Lobbyen in Nederland; Professie en Profijt”, onder red. van M. P. C. M. van Schendelen en B. M. J. Pauw; uitg. Sdu Uitgevers, Den Haag; ISBN 90 12 08513 6; 315 blz.; ƒ 19,90.