Het jaar 1998

Zie ook: Kroniek van een val

Affaire-Van Drimmelen kostte ds. Vissinga's positie als preses

Argeloosheid als zwakte en kracht

Door J. R. A. Dekker
De tweede week van januari 1998 heeft op ds. R. S. E. Vissinga een onuitwisbare indruk gemaakt. Zes dagen vol stormachtige ontwikkelingen en mediageweld liepen uit op een onvermijdelijke climax. Ze waren voor hem reden genoeg om zijn functie als gereformeerd synodepreses ter beschikking te stellen. De kwestie-Van Drimmelen had zijn positie onhoudbaar gemaakt, zo vond hijzelf. Wat hem achteromkijkend het meest bedroeft, is dat de publieke opinie een direct verband legt tussen mensen met een pedofiele geaardheid en pedoseksueel misbruik. „Over dat laatste heb ik het in januari niet gehad. Geen moment”.

Met een brede glimlach zwaait ds. Vissinga de zijdeur open van 'zijn' wijkkerk Open Hof in Kampen. Een krachtige handdruk als begroeting volgt, waarna hij met energieke tred voorgaat naar zijn studeerkamer. Eén ding is duidelijk: de voormalige preses gaat na alle verwikkelingen in het afgelopen jaar niet als een geknakt mens door het leven. Dat beaamt hij zelf ook. „Ik doe mijn werk met buitengewoon veel vreugde. Gemeentepredikant zijn is het mooiste wat je je kunt voorstellen. Voordat ik preses werd, heb ik het met veel genoegen gedaan. En ook nu weer”.

Wie een vluchtig en oppervlakkig contact met ds. Vissinga heeft, kan de indruk krijgen dat hij nogal luchthartig over de teleurstellingen van het afgelopen jaar heenstapt. Maar schijn bedriegt. De kwestie-Van Drimmelen blijkt diepe sporen in zijn leven te hebben getrokken. Zonder dat hij daarover overigens dramatisch wil doen. „Denk nu niet dat mijn hele leven erdoor wordt beheerst. Dat is volstrekt niet zo. Het is echter heel wrang om op deze wijze uit het synodewerk te raken. Dat wens ik niemand toe. Maar goed, zo zul je moeten leven met de ervaringen die je opdoet. Het kost ook tijd om die een plek in je leven te geven”.

Ds. Vissinga vergelijkt de verwerking van zijn teleurstellende ervaringen met een rouwproces. „Daarin zijn verschillende fases: ontkenning, woede, opstand, marchanderen, depressie. Eindelijk kan het dan pas tot aanvaarding komen. Nou, soms denk ik dat ik bij de laatste fase zit. Maar soms verkeer ik ook nog in die tweede fase: die van woede en opstandigheid. Gelukkig lukt het mij die gevoelens binnen de perken te houden, zodat ze mij in mijn werk niet belemmeren. Er zijn echter stille ogenblikken waarop ik bij mezelf te rade ga. Dan komen die gevoelens weer naar boven. Dat gebeurt natuurlijk ook wanneer ik op allerlei manieren met het synodewerk geconfronteerd word, zoals bij de sluiting van de Theologische Universiteit hier in Kampen of de kwestie van de naamgeving van de SoW-kerk”.

U bent in januari in een diep gat gevallen.
„Op dat moment heb ik dat niet zo ervaren. Mijn aftreden had iets onontwijkbaars. Het is gereformeerden ook eigen om de mouwen op te stropen en met kordate middelen de schade te beperken als ze op iets stuiten wat niet in de haak is. En we zijn in die januarimaand ook kordaat geweest! Heel snel werd een extra synodevergadering belegd om opheldering te geven over wat er gebeurd was en om goede maatregelen te nemen. Natuurlijk kun je jezelf de vraag stellen of je daarin niet té kordaat bent geweest. We hebben ons destijds erg door de media laten leiden, die als een lawine op ons neerdaalden”.

Was het door de druk van de media dat het gereformeerde moderamen besloot op te stappen?
„Ik heb zelf het initiatief genomen. Op een bepaald moment dacht ik: Zo kan en wil ik niet verder. Bij mij gaf de doorslag dat er, naar mij later bleek, een verbinding lag tussen het pleidooi van Van Drimmelen en de zaak van iemand die veroordeeld was voor pedoseksueel misbruik en daarvoor op dat moment een straf uitzat. Dat bleek mij pas op maandagmiddag, nadat zaterdags Van Drimmelens brief in Trouw had gestaan. Ik heb mij toen ook direct van Van Drimmelen en Huttenga gedistantieerd. Maar het kwaad was geschied. Ik heb toen een heel krachtig signaal afgegeven dat wat mij en de synode betreft het volstrekt duidelijk moet zijn dat de kerk het niet opneemt voor de daders van wat voor misbruik dan ook. Dat wil niet zeggen dat de kerk geen pastorale verantwoordelijkheid in de richting van daders heeft. Die heeft ze wel degelijk. Maar dat is iets anders dan dat je het kwaad op enigerlei wijze goedpraat of toedekt”.

Is uw vertrouwen in mensen beschadigd?
„Dat hoop ik niet. Ik merk het overigens ook niet. Ik bejegen mensen net als eerder. Maar natuurlijk zijn er teleurstellingen geweest”.

Na enige aarzeling: „Misschien ben ik het meest teleurgesteld in mezelf. Hoewel ik dat ook wil relativeren”.

Dan energiek: „Kijk, achteraf is het allemaal zo makkelijk hè. Achteraf heeft altijd iedereen gelijk. Als ik de film terugdraai, dan kan ik best aangeven waar het op cruciale momenten is misgegaan. Ik heb mij verkeken op het veld waarin we terechtkwamen met het woord “pedofiel”. Dat vind ik nog steeds heel ontluisterend. Het bedroeft me ook. Blijkbaar kunnen we het met z'n allen niet hebben over mensen met een pedofiele geaardheid zonder direct over pedoseksueel misbruik te praten. Over dat laatste heb ik het in januari niet gehad. Geen moment. Het is voor mij een grote teleurstelling dat het wel direct zo opgevat en daarmee verbonden is”.

De brief van ds. Van Drimmelen verwees toch ook duidelijk naar de pedoseksuele praxis?
„Nee, dat vind ik niet”.

Enkele passages uit zijn brief: „Voor zover er lichamelijk contact is, is het al te gemakkelijk dat per definitie onzorgvuldig te noemen”.
Ander citaat: „Vergeten wordt dat aangetoond is dat kinderen van een pedofiele relatie nauwelijks of geen schade ondervinden”. En: „Het is tendentieus van slachtoffers te spreken. Het kan ook een zegen zijn een tijdlang voorwerp te zijn van oprechte en integere liefde”.
Hier kun je toch makkelijk een pleidooi voor pedoseksualiteit in beluisteren?

„Dat ben ik met u eens. Zeker. Achteraf, na de storm die is losgebarsten, kun je die zinnen inderdaad heel anders lezen dan ik ze op dat moment heb geïnterpreteerd. Ik heb ze echter gelezen zoals je ze ook kunt opvatten en zoals ze ook door mensen herkend en beaamd zijn”.

Heftig: „Laat duidelijk zijn dat voor mij seksuele handelingen van volwassenen met kinderen uit den boze zijn. Daar is geen enkele rechtvaardiging voor. Maar ik vind het hypocriet om te doen alsof er alleen maar van misbruik en schade sprake zou zijn in deze relaties. In heteroseksuele relaties is van veel meer misbruik sprake. Wat vaders soms dochters aandoen, dat is ten hemel schreiend. Kwantitatief gezien is dat een veel groter onrecht dan waar we hierover praten”.

Dan weer rustig: „Ik ben echter te argeloos geweest. Dat is waar. Maar ik ken Van Drimmelen en ik ken de integriteit van Van Drimmelen”.

En daar voer u blind op?
„Ja. Dat mag men mij als fout aanrekenen. Maar ik hoop niet dat ik mijn argeloosheid kwijtraak. Vooral in de eerste maanden na de kwestie was ik bang heel terughoudend en op mijn hoede te worden in de richting van anderen. Gelukkig blijkt dat niet het geval te zijn. Mijn argeloosheid is mijn zwakte, maar ook mijn kracht, hoor ik van mensen”.

Bent u teleurgesteld in de integriteit van Van Drimmelen?
„Nee, maar met mij heeft Van Drimmelen de zaak onderschat. Hij heeft nooit enig pleidooi willen voeren voor pedoseksueel misbruik”.

Hebt u veel reacties gehad van mensen die als kind seksueel zijn misbruikt?
„Nou. Zeker. Maar als het mij dan lukte hun uit te leggen hoe ik de brief gelezen had en dat ik volstrekt niet wist van die kwestie in Doorn op dat recreatieoord, dan begrepen ze vaak wel waarom ik zo had gereageerd.

Heel ontroerend vond ik –en dat blijft me heel erg bij– de reacties van mensen die met hun pedofiele geaardheid geen kant uit kunnen in deze samenleving. Die er hun leven lang mee worstelen. Die daarmee heel zuiver proberen om te gaan, maar als ze er maar één woordje over zeggen, direct op één lijn worden gesteld met Dutroux. En dat vind ik zó erg”.

Welke weg zou u als pastor gaan met iemand die een pedofiele geaardheid heeft?
„Ik zou met zo iemand de weg van de aanvaarding willen gaan. Hij moet aanvaarden dat hij is zoals hij is. Hij moet leren leven met zijn beperking. Want een grote beperking ís het. Ik zal dus niet met zo iemand gaan bidden om genezing van die geaardheid. Tegelijk zou ik er echter wel een hek omheen willen zetten. Een kruis is een goed woord in dit verband. Neem dat kruis op je en draag het, zou ik zeggen.

In kerkelijk Nederland klonk het verwijt dat gereformeerden altijd direct achter allerlei maatschappelijke ontwikkelingen aanlopen. Bij de zaak-Van Drimmelen zouden ze ze zich op de publieke opinie hebben verkeken. Toen die zich tegen hen keerde, krabbelden ze gauw terug.
„Wij hebben van Abraham Kuyper geleerd –en die heeft niet alleen maar gezag in de Gereformeerde Kerken– dat de kerk in rapport hoort te zijn met de tijd. Dat is wat anders dan achter de maatschappelijke ontwikkelingen aanlopen. Dat is wel vanuit je eigen missie als kerk in gesprek zijn met wat zich aandient. Ik begrijp die kritiek dus niet. Ik vind dat de Gereformeerde Kerken proberen op een eigentijdse manier te geloven. Vanuit hun taak en roeping proberen ze een adequaat antwoord vanuit het Evangelie te geven op vragen die gesteld worden door onze tijd. In het geval van de pedofilie heeft de grote aandacht van de media mij overigens heel erg verrast. Erg jammer vind ik het dat we er niet in geslaagd zijn om nuanceringen aan te brengen. We hadden, achteraf gezien, in de media begrippen als geaardheid, beleving en misbruik tegen elkaar moeten afbakenen. Dat had wellicht een stuk helderheid gegeven”.

Welke levensles trekt u uit de gebeurtenissen van januari?
„Het is voor mij een heel grote vraag wat God voorheeft met mijn leven. Dat is de kernvraag van mijn bestaan. Ik hoop ooit nog eens, als ik oud ben, terug te kijken op mijn leven, en mijn kinderen en kleinkinderen aan te kunnen wijzen wat de les is die ik uit die januarimaand heb getrokken. Daar is het nu nog te vroeg voor.

Ik heb de afgelopen weken gepreekt uit de geschiedenis van Jozef, een prachtige messiaanse figuur. De sleuteltekst vind je in Genesis 50:20. Daarin spreekt Jozef tegen zijn broers uit dat God het kwaad dat hem was overkomen ten goede heeft gedacht. Daarmee houdt hij overeind dat het kwaad was wat hem overkwam. Dat zijn die donkere bladzijden in het levensboek. Maar God heeft er iets mee gedaan. Wie weet, ik hoop ook ooit zoiets te mogen zeggen.

Maar, ik vind dat er nú al zo veel goed is”.