Dossier Orgaandonatie 2 april 1998

Gelovige zou geestelijke bij definitief besluit moeten betrekken

Orgaandonatie maakt inbreuk
op integriteit van het lichaam

Door rabbijn mr. drs. R. Evers
Deze maand mag iedere volwassen Nederlander op een registratieformulier van de overheid aangeven of hij post mortem orgaandonor wil worden. De beslissing heet vrijwillig, maar velen voelen zich moreel gedwongen om hier positief op tereageren. Voor het joodse bevolkingsdeel een moeilijke en zwaarwegende beslissing.

In mijn rabbinale praktijk worden sommigen zeer emotioneel. Zij willen hun lichaam ongeschonden aan de aarde kunnen toevertrouwen volgens de joodse ritus.Tenslotte overheerst nog steeds de pijn over de mannen, vrouwen en kinderen, die, in ieder opzicht geschonden, nog niet eens een graf als aandenken mochten nalaten. Anderen spreken van een inbreuk op hun privacy en morele chantage: als men niet “ja” zegt tegen donatie loopt men de kans onder aan de wachtlijst te komen met alle gevolgen van dien. Dit laatste punt heb ik in een persoonlijk onderhoud reeds tweemaal onder de aandacht van onze minister van justitie, Sorgdrager, gebracht. Ik legde haar voor, dat indien (religieus) gewetensbezwaarden niet zonder voorbehoud instemmen met orgaandonatie, zij formeel of informeel door de beslissers over de rangorde op de wachtlijsten voor orgaandonatie gediscrimineerd zullen worden. Zij deelde mijn bezorgdheid niet, maar zou dit punt 'meenemen'. Tot op heden heb ik echter nog niets van haar kant vernomen.

Vraagtekens
Deze zeer kostbare overheidscampagne (circa 30 miljoen gulden) beoogt het donoraanbod uit te breiden en doet hierbij een sterk beroep op ieders maatschappelijke verantwoordelijkheid. Experts zetten grote vraagtekens bij het nut van deze campagne, omdat de meeste orgaandonoren 'onbruikbaar' zijn. Zelfs de ideale, jonge, hersendode donor moet aan zo veel criteria voldoen dat het niet waarschijnlijk is dat door deze campagne veel meer organen ter beschikking zullen komen. Orgaantransplantaties zijn voor rabbijnen filosofische en joods-juridische problemen. Binnen verschillende christelijke stromingen wordt het lichaam als een verachtelijke, nutteloze „zak vlees en beenderen” beschouwd. Dit gaat lijnrecht in tegen de joodse visie waarin het lichaam als een essentieel onderdeel van het mens-zijn wordt gezien. Onze materiële wereld vormt het einddoel van de schepping. Vele voorschriften uit de thora zijn 'doe-opdrachten' met fysieke objecten. We nemen schapenwol en produceren daar tsietsiet (schouwdraden) van, een koeienhuid om daarvan een thorarol te maken. De essentie van de joodse leer is gericht op het heiligen van het aardse en het lichamelijke. Het lichaam moet –samen met de G'ddelijke ziel– een “wandelende Tempel van gewijdheid” worden.

Heiligheid
De voortplantingsdaad wordt in de joodse wet streng geregeld, maar wordt binnen dat kader van wijding niettemin gezien als een daad van de grootste heiligheid, omdat men de Schepper bij het creëren van nieuwe aardse schepselen 'imiteert'. Traditioneel bezit het lichaam een intrinsieke heiligheid, die ook na scheiding van lichaam en geest blijft voortbestaan. Het is dus niet zo dat het lichaam zijn gewijde status enkel en alleen aan de band met de ziel ontleent.

Deze opvatting over het lichaam staat in verband met de “tselem Elokiem”, de G'ddelijke gelijkenis, waarmee de mens geschapen werd. Het jodendom beziet de ziel en het lichaam als “parallellistische” eenheden: alle componenten van de ziel hebben een materiële tegenhanger in het lichaam. Het lichaam is een fysieke uiting en neerslag van hogere hemelse gegevens; die aansluiting bij het hogere vormt het basisgegeven van de joodse wet.

Inbreuk
Uit het voorgaande volgt dat het jodendom –ondanks de waarde die doorgaans aan levensredding wordt toegekend– in beginsel negatief staat tegenover orgaandonatie waarbij inbreuk gemaakt wordt op de integriteit van het aardse omhulsel. Het invullen van een donorcodicil roept daarom de nodige vragen op. In principe wordt het verwijderen van organen uit het stoffelijk overschot als een ontering van de overledene beschouwd. Rabbi Jechezkeel Landau (achttiende eeuw) stelt verder dat ieder deel van een dode begraven moet worden.

Volgens onze traditie lijdt de ziel eronder te moeten aanschouwen hoe het aardse component van de mens na het overlijden wordt onteerd. Dit laatste argument is van meer kabbalistische, mystieke aard, maar werd bevestigd door moderne onderzoekingen van de psychiater dr. E. Kubler-Ross, die terugkerenden uit een schijndood vroeg over hun ervaringen. Velen deelden mee dat de 'losgeslagen' ziel weet had van hetgeen met het lichaam gebeurde na de schijndood.

Afweging
Bij ieder geval van orgaandonatie moet dus een afweging gemaakt worden tussen noodzaak van levensredding volgens de joodse wet en de lijkschennis verbiedende bepalingen, die bijzonder zwaar wegen: anatomielessen om studenten vertrouwd te maken met de bouw van het menselijk lichaam schuiven de heiligheid en onschendbaarheid van een stoffelijk overschot niet terzijde. Het invullen van een donorcodicil als een blanco cheque wordt dus niet toegestaan.

Aan de huidige praktijken bij de uitvoering van orgaandonatie kleven nog andere bezwaren. Het doodscriterium vormt door de joodse wet het grootste probleem. Zou de overledene nog niet volledig dood zijn, dan moet het verwijderen van organen gelijkgesteld worden met moord op de donor. Aan de andere kant moeten de organen nog in goede staat zijn om voor transplantatie in aanmerking te komen. Is het mogelijk een moment te definiëren waarop de mens als zodanig reeds is overleden maar zijn organen nog levend of levensvatbaar zijn?

Het jodendom gaat ervan uit dat er geen exclusief doodscriterium bestaat. Hersendood alleen is onvoldoende. Volgens de halacha moet men letten op meer symptomen tezamen, zoals het ontbreken van iedere hersenactiviteit, geen reflexen, geen spontane bewegingen, geen ademhaling, hartslag en circulatie en het uitvallen van de bloeddruk.

Niettemin bestaan er omstandigheden waaronder orgaandonatie kan worden toegestaan vanwege het grote belang van levensredding. Deze beslissing is een afweging van vele halachische en medische factoren en kan slechts op individuele basis genomen worden in overleg met een gezaghebbende rabbinale autoriteit en een deskundig medicus.

Meebeslissen
Algemene richtlijnen ontbreken echter onder de huidige omstandigheden. Veel hangt ook af van de stand van de medische techniek. Mijn voorstel aan gelovigen is: stel in het registratieformulier dat een geestelijke moet meebeslissen als het moment van donatie daar is. Alleen zo kan men reeds nu rekening houden met toekomstige ontwikkelingen. De auteur is rabbijn van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en rector van het Nederlands Israëlitisch Seminarium.