Dossier MKZ2 april 2001

Boeren vangen boeren op in brandweerkazerne

Kootwijkerbroek rouwt

Door G. ten Voorde
KOOTWIJKERBROEK – Op veel bedrijven hangt een zwarte lap aan een stok. Bij anderen wapperen vlaggen –ondersteboven– halfstok. De rauwe werkelijkheid dringt meer en meer tot de gemeenschap door. Straks geen beest meer in het dorp. Kootwijkerbroek rouwt.

De noodentingen zijn zaterdag zonder problemen van start gegaan. Zo'n veertig teams hebben een begin gemaakt met de vaccinatie van pakweg 90.000 dieren. Gisteren lagen alle activiteiten stil, uit respect voor de religieuze gevoelens van de bewoners. Er zou een klein incident hebben plaatsgehad met een opdringerige fotograaf.

Zaterdag was het opvallend rustig in Kootwijkerbroek. De heftige protesten van agressieve boeren van de dagen daarvoor waren volledig verdwenen. Volgens de politie zijn de agrariërs van strategie veranderd. „Meer kan ik er niet over zeggen”, aldus een agent.

Janken, Jaap...
Ook Gert Veldhuis van de GLTO krijgt deze dagen heel wat voor zijn kiezen. Terwijl zijn eigen veestapel ten dode is opgeschreven, staat hij –samen met een handvol collega's– klaar om boeren op te vangen. Boze boeren, ontredderde boeren, radeloze boeren. En boerinnen. Elke persoon vraagt om een eigen aanpak.

De brandweerkazerne in Kootwijkerbroek is daarvoor ingericht als crisiscentrum. Boven beantwoorden medewerkers telefonische vragen van dorpsgenoten. Op de plek van de blusvoertuigen staan nu tafels en stoelen –en koffie– voor de opvang van veehouders. Een plek om te praten, om te luisteren, om uit te huilen. Letterlijk.

Een boer stapt de drempel van de brandweerkazerne over. Aarzelend. Met verstikte stem vraagt hij naar de kansen voor zijn veestapel. Veldhuis kan hem geen hoop geven. „Jaap, het gaat echt gebeuren”, zegt hij zacht.

De boer verbijt zich. „Jaap, jank maar jongen, jank maar.” De boer blikt hulpeloos om zich heen. „Straks”, zegt hij met vochtige ogen. „Nee, Jaap, doe het nu maar. Dat mogen ze best van ons zien. Heel veel mensen weten niet dat de burgemeester hier ook heeft zitten janken. Dat mag iedereen weten. Echt jongen”, dringt Veldhuis aan. Op hetzelfde moment wordt het ook de

GLTO'er te veel. Snikkend legt hij zijn hoofd op z'n armen. Tranen stromen bij beide boeren. Hartverscheurend.

Mokkend
Andere boeren druppelen binnen. Kerkelijk en onkerkelijk. „Ik wou dat er veel meer kwamen”, zegt Veldhuis bezorgd. „Van sommigen hoor je niks. Dat is zorgelijk. De psychische nood is groot. Wat gebeurt er als straks een overspannen boer zijn vee verwaarloost? Dat kán gemakkelijk misgaan, hoor”, waarschuwt de grijzende boer. „Daarom moeten we elkaar in de gaten houden, elkaar opzoeken. Samen praten. De emoties moeten eruit. Bij iedereen moet een rouwproces op gang komen.”

Een andere agrariër komt binnen. Opstandig. „Wat moet ik nu nog aan mijn beesten doen? Straks gaan ze toch de ton in.” Veldhuis reageert resoluut. „Daar hebben we ze niet voor gehad. We moeten ze gewoon verzorgen tot het eind.” Mokkend moet de boer hem gelijk geven.

Een schapenhouder –„Ik ben gereformeerde gemeente”– informeert naar het kort geding over de ruiming van de Schoonebekers. „Zou ik misschien ook nog een kans hebben?” probeert hij voorzichtig. „Vergeet het maar”, antwoordt de GLTO'er. „Veel mensen houden een sprankje hoop. Dat móét ik de grond in boren. Het gaat echt gebeuren.”

Sommigen reageren vol onbegrip. „Dan heb ik het gedaan”, verzucht Veldhuis. „Laat maar. Geeft niet. Maar ze moeten me niet voor leugenaar uitmaken. Dan haak ik af. Ik ben het er ook niet mee eens. Maar vergeet maar dat het niet door zal gaan. Dit gebied wordt leeg.” Opnieuw krijgen de emoties de overhand. „Zal ik over drie maanden al weer vee hebben? Ik geloof er niets van.”