Magneet 10 jaar

Magneet, 17 april 1989

Schipperskinderen zien soms weken hun ouders niet

„Mijn broertje huilde en vroeg
steeds: Waar blijft Marga nou?”

KRIMPEN A/D IJSSEL – Schippersdochter Marga Adriaanse weet het nog goed: „M'n moeder heeft 't tegen me verteld. Toen ik voor de eerste keer een week van boord moest om naar school te gaan, vond ik dat leuk. Maar later in de week ging het fout. Toen moest ik huilen. Mijn broertje aan boord huilde ook en vroeg steeds aan pa: „Waar blijft Marga nou?” Een (vaar)tocht langs school en internaat voor schipperskinderen in Krimpen aan den IJssel.

Maandag. Een nare dag voor schipperskinderen, zo vertelt directeur De Ruiter van de Admiraal De Ruyterschool: „Op school houden we rekening met heimweegevoelens op maandag.

Hoe groot de kinderen zich ook voor doen, bij velen staat er wel een traan in het oog. Daarom beginnen we niet gelijk op maandagmorgen met taal en rekenen. De kinderen moeten eerst een beetje loskomen. We beginnen dan bijvoorbeeld met handenarbeid”.

Op deze dag hoeven de kinderen niet zo hard te leren. „Maar”, zo vervolgt meneer De Ruiter, „ook de donderdag en vrijdag zijn voor de kinderen erg onrustig. Ze kunnen deze dagen gebeld worden door hun vader of moeder. Dat is best spannend. Waar liggen ze? Kunnen de kinderen naar huis? Moeten ze het weekend op het internaat blijven? Dus eigenlijk zijn de dinsdag en woensdag de dagen waarop hard geleerd moet worden”.

Aan boord
Margrieta van 't Veer is op zaterdag en zondag niet vaak op het internaat te vinden: „Mijn vader vaart zand en grint van Duitsland naar Utrecht. Hij is nooit zo ver weg. Ik ga vrijdag meestal naar ze toe”.

Cornelis Heuvelman daarentegen zag z'n ouders lang niet elk weekend: „Als ik niet naar mijn ouders kon, ging ik naar mijn familie. Vroeger zag ik m'n vader en moeder soms vijf weken niet. Ze konden moeilijk vier keer 500 kilometer gaan rijden om mij op te halen en weer weg te brengen. Nu zie ik ze veel vaker. Want ze hebben een huis aan de wal gekocht.

Wanneer ze nu bijvoorbeeld in Duitsland liggen, komen ze met de auto naar ons huis”.

Zwemdiploma's
Schipperskinderen krijgen extra zwemles. Ze kunnen een zilveren en gouden schippersdiploma halen. Monika Abrahamse legt uit wat dat betekent: „Bij zilver moet je onder andere met al je kleren aan een pop opduiken op 2,5 meter diep. Ook moet je van een drie meter hoge plank afspringen. Wanneer je in het water ligt, moet je bijvoorbeeld je laarzen proberen uit te trekken. Daarna moet je ze leeggooiden en onder je oksels brengen. Op die manier blijf je drijven”.

Cornelis: „Op een schip heb je meestal laarzen aan. Als je een keer van het dek valt –dat is ongeveer drie meter hoog– moet je snel die laarzen kunnen uittrekken. Anders gaat het mis”.

Monika: „Bij goud moet je eigenlijk dezelfde dingen doen, maar dan met een zwaardere bepakking. Je moet dan bij alle dingen je jas aanhouden”.

Verveling
Vervelen jullie je wel eens aan boord? Margrieta: „Ja vreselijk. Ik heb nooit wat te doen. Ik help wel met afwassen en de tafel opruimen en zo. Daarna pak ik maar een boek dat me toch niet interesseert. Dat ben ik dan ook gauw weer zat. Dan ga ik maar een spelletje doen met elastiek op de roef. Maar daar is pa niet zo blij mee, want dat maakt nogal wat herrie...”.

Cornelis: „Ik verveel me nooit. Ik help vader met sturen. Toen ik vijf jaar was, hielp ik al met sturen. Dat is soms best moeilijk. Want je moet niet overal tegen aanknallen met de boot. De boot is bijvoorbeeld negen meter breed. De sluis waar je doorvaart een meter of elf, twaalf. Dan moet je je boot goed rechthouden. Ook help ik wel met het verven van de boot of met het schoonmaken van het ruim”.

Internaat
Het schippersinternaat staat een paar honderd meter bij de school vandaan. Adjunct-directeur Leonora Holland: „Het internaat telt tien groepen. Zes groepen voor het basisonderwijs (6-12 jaar), twee gemengde groepen van jongens en meisjes in de leeftijd 12-14 jaar, een jongensgroep en een meisjesgroep van 14 jaar en ouder”.

Karin Speksnijder zit al negen jaar op het internaat “De Driemaster”. Het bevalt haar prima: „Ik zit nu in de oudste groep. Deze groep is veel rustiger dan de jongere groep beneden. Daar was het altijd keet trappen”.

Jolanda Weggeman vond het toch wel moeilijk op het internaat: „Vroeger heb ik alles aan elkaar gejankt. Ik wilde niet aan wal, maar aan boord. Wanneer m'n vader door de week belde, lag ik helemaal overhoop. Sinds m'n broertje ook op het internaat is gekomen, is het verdwenen. Nu vind ik het wel goed om hier te zijn”.

Groepsleiding
De groepsleid(st)ers zijn de doordeweekse ouders. Per groep zijn er drie groepsleid(st)ers. Karin: „Drie verschillende groepsleid(st)ers vind ik niet zo erg. Het ligt er maar aan hoe hij of zij is”.

Jacqueline van Drongelen: „Soms kun je je ook heel erg hechten aan iemand. Ik herinner me nog dat er iemand wegging. Er zaten toen een stel echt te huilen omdat ze dat zo erg vonden”.

Wim Steenbergen slaapt met nog drie andere jongens op een kamer. Eens in de week moet de kamer opgeruimd worden. Met 'dienstweigeraars' wordt korte metten gemaakt: „Wanneer degene die aan de beurt is het vergeet of niet wil doen, zetten we eerst een grote mond op. Doet hij het dan nog niet, dan krijgt hij gewoon een emmer water over zich heen”.

Karin is wel een beetje jaloers op de walkinderen: „Als je bij je ouders woont, mag je gewoon een beetje meer. Wij mogen op het internaat bijvoorbeeld maar een avondje weg naar familie of zo”. Ondanks dat kiest Jacqueline toch voor het schippersleven: „Het is gewoon iets anders. Je hoeft niet steeds in dezelfde straat te wonen. Je bent lekker vrij met een schip. Je kunt het stilleggen wanneer je zelf wilt”.