C. S. LEWIS, 1898-19983 februari 1998

Lewis bestreed dat het geloof intellectueel minderwaardig zou zijn

Creatieve geest met literair talent

Door dr. G. van den Brink
Eind dit jaar is het 100 jaar geleden dat in Belfast Clive Staples Lewis (1898-1963) werd geboren. Misschien is Lewis wel daardoor zo'n begaafd apologeet geworden, doordat hij in zijn eigen leven, voordat hij overtuigd christen werd, eerst door allerlei vormen van geloof en ongeloof is heengegaan.

Na een formeel christelijke opvoeding werd hij in zijn studententijd atheïst. Vervolgens kwam hij tot de overtuiging dat er toch wel een hogere werkelijkheid moest zijn, zoiets als wat de filosofen “het Absolute” genoemd hebben. Toen begon het tot hem door te dringen dat velen van zijn meest geliefde auteurs christen waren. Ook bleken in zijn omgeving allerlei geleerden en anderen voor wie hij grote bewondering koesterde, christen te zijn of te zijn geworden. „Die rare lui schenen nu aan alle kanten op te duiken”. Lewis krijgt het gevoel dat God hem op de hielen zit.

In zijn autobiografische werk “Verrast door vreugde” beschrijft hij hoe hij in de lente van 1929 moest capituleren, „op die avond misschien wel de meest neerslachtige en tegenstribbelende bekeerling in heel Engeland”. Hij voelt zich een verloren zoon, die niet uit eigener beweging thuiskomt, maar zich hevig verzettend en verbeten zoekend naar een kans om aan God te ontsnappen. Zijn verstand leidt hem echter onverbiddelijk in de richting van het theïsme, en hij komt tot de erkenning van een persoonlijke God, voor Wie de mens door de knieën gaat.

Nog weer later volgt de laatste stap: „Het was op een zonnige morgen, toen ik in het zijspan met mijn broer meereed naar Whipsnade. Toen wij vertrokken, wist ik nog niet dat Jezus Christus de Zoon van God was, maar toen wij bij de dierentuin kwamen, wist ik het”.

Uitzonderlijk creatief
Naast zijn wetenschappelijk werk als docent en later hoogleraar in de Engelse literatuurgeschiedenis begint Lewis van die tijd af een indrukwekkend apologetisch oeuvre op te bouwen. Begiftigd met een uitzonderlijk creatieve geest en een heldere, aansprekende schrijfstijl, tracht hij allerlei hinderpalen voor het christelijk geloof weg te nemen. Het meest diepgravend zijn in dit verband zijn boek over het lijden, “The Problem of Pain” (1940), in het Nederlands vertaald als “Gods megafoon”, en zijn studie over wonderen (”Miracles”, 1947; in 1994 verscheen een Nederlandse vertaling). Lewis had zich toen al de nodige faam verworven met zijn satire “The Screwtape Letters” (1942), dat ook in het Nederlands als “Brieven uit de hel” een bestseller werd. Hij beschrijft hierin de fictieve instructies van een hogere duivel aan een lagere over hoe deze het best een jonge christen los kan weken van het geloof. Hij laat zodoende op een indringende manier zien waar voor het geloof valkuilen en verzoekingen liggen.

Toen Lewis tijdens de Tweede Wereldoorlog door de BBC werd uitgenodigd het christelijk geloof op eenvoudige wijze via de radio uit te leggen, wist hij daarmee miljoenen mensen te bereiken. Die radiolezingen zijn gebundeld in het boek “Mere Christianity” (”De sleutel tot het geheim”). Verder gebruikte Lewis zijn literaire talent om allerlei christelijke waarheden vorm te geven in genres als science fiction romans, kinderboeken en andere allegorische verhalen.

Betekenis voor vandaag
Het valt op dat Lewis in zijn werk sterk verstandelijk te werk gaat. Langs de weg van het verstand was hij tot bekering gekomen, langs de weg van het verstand wil hij ook zijn sceptische en ongelovige tijdgenoten overtuigen van hun misvattingen ten aanzien van het geloof. Dat wil intussen niet zeggen dat Lewis een rationalist was. Integendeel, voortdurend voelt men waar zijn hart klopt en hoezeer heel zijn op God gerichte gemoed meekomt in wat hij schrijft. Maar hij meende tegelijkertijd toch een aantal objectieve redenen te hebben voor het geloof, waaraan ook anderen niet zomaar klakkeloos konden voorbijgaan. Met kracht bestreed hij de wijdverbreide gedachte dat het christelijk geloof intellectueel minderwaardig of wetenschappelijk achterhaald zou zijn, en betoogde hij juist het tegendeel.

Hoe sterk zijn nu de argumenten precies die Lewis in dit verband aanvoert? Daarover vindt in godsdienstwijsgerige kring nog altijd discussie plaats. Gebleken is inmiddels wel dat de meeste van zijn argumenten, hoewel ze nadere uitwerking en nuancering verdienen, in de kern bepaald niet gemakkelijk te weerleggen zijn. Zij tonen in elk geval aan dat aan het materialistisch atheïsme (of “naturalisme”, zoals Lewis zegt) intellectueel gezien een aantal kolossale problemen verbonden is. De wereld laat zich bepaald nog niet zo eenvoudig verklaren zonder God.

Dat de wereld voor ons verstand begrijpelijk is, stelt Lewis bijvoorbeeld, kan geen product van toeval of evolutie zijn. Want in dat geval zouden we moeten zeggen: Dat ik denk zoals ik denk, komt puur doordat mijn hersencellen zich op een bepaalde manier zijn gaan gedragen. Ik weet dus niet of het ook wáár is wat ik denk. Dat weet ik wel, zegt Lewis, als mijn rede evenals de wereld geschapen is door een God die zelf de hoogste Rede is. Een soortgelijke redenering volgt Lewis ten aanzien van ons besef van goed en kwaad. Wanneer dat het product zou zijn van toeval en/of evolutie, dan zouden we daar nooit op door kunnen gaan, en zijn er geen algemeen geldige normen en waarden.

Christelijke apologetiek
Nu kan men zeggen dat Lewis met dit soort gedachtegangen hooguit aannemelijk maakt dat er „een hogere werkelijkheid” of op z'n best een persoonlijke God is. Dat hoeft echter niet per se de God en Vader van Jezus Christus te zijn. Dat is inderdaad zo. Toch is Lewis' apologetiek wel degelijk specifiek christelijk van aard.

Een van de mooiste en sterkste voorbeelden is in dit verband nog altijd de wijze waarop Lewis de godheid van Christus verdedigt. Hij doet dat door ieder die de evangeliën leest voor een dilemma te plaatsen: als wij lezen dat Christus Zichzelf voor de Messias houdt, voor de Zoon van God, dan zijn er slechts twee mogelijkheden. Ofwel Hij heeft gelijk, en dan moeten we Hem zonder meer als Gods Zoon aanvaarden. Ofwel Hij leed aan grootheidswaanzin. Maar in dat geval kunnen wij Jezus onmogelijk voor een grote morele leraar of een hoogstaand voorbeeld ter navolging houden. Want dan heeft Hij zich immers schromelijk in Zichzelf vergist, of –erger nog– ons bedrogen.

Men ziet: Lewis' argument bewijst niets. Maar het sluit wel een zeer gangbare optie uit. Het wijst in elk geval haarscherp de ongerijmdheid aan van deze vaak oppervlakkig overgenomen opvatting over Jezus. Hoe actueel dit alles is, blijkt wel uit de discussie rondom prof. Den Heyer. Lijkt diens Jezus-beeld immers niet als twee druppels water op het beeld dat Lewis al zo overtuigend weerlegde?

De auteur is hervormd predikant te Lelystad en docent-onderzoeker aan de theologische faculteit van de Universiteit Utrecht.