C. S. LEWIS, 1898-199815 september 1998

„Loslaten christelijk verleden dubbele afsnijding van heidendom”

Politiek bedrijven verandert
van regeren in adverteren

Door B. J. Spruyt
De presentatie van de Miljoenennota op Prinsjesdag is het hoogtepunt van het parlementaire jaar. Deze dag en de daarop volgende algemene beschouwingen bieden de mogelijkheid wat afstand te nemen van het dagelijkse politieke gewoel en de gebeurtenissen zoals die zich in de arena van het Binnenhof voltrekken, wat principiëler te belichten. Laten we dat dit jaar eens doen door na te gaan wat de honderd jaar geleden geboren apologeet en cultuurcriticus C. S. Lewis (1898-1963) over politiek te zeggen heeft.

Als alle mensen uniek zijn, dan was Lewis nog net wat unieker. Hij vestigde zijn reputatie als literatuurhistoricus, schrijver van science-fiction en kinderboeken, en als apologeet van het christelijk geloof. Maar van politiek had hij eigenlijk niet zoveel verstand. Om te beginnen had hij al een hekel aan kranten. Wie een schooljongen wil verpesten tot een bewonderaar van platvloersheid en sensatie, moet hem naar Lewis' mening een abonnement cadeau doen. Het verbaast dan ook niet dat iemand die zo'n hartgrondige afkeer van de nieuwsdragers van het politieke leven koesterde, een avond lang het bewind van Tito kon verdedigen. Tot hij erachter kwam dat Tito de president van Joegoslavië was en niet de koning van Griekenland, zoals hij had gedacht.

Maar Lewis had wel degelijk verstandige dingen over politiek te zeggen. In 1954 sloot hij een bijna dertigjarige loopbaan als docent aan de universiteit van Oxford af om in Cambridge „professor in de Engelse letterkunde gedurende de Middeleeuwen en de Renaissance” te worden. Dat zijn leerstoel beide perioden omvatte, deed hem veel genoegen. De scheidslijn tussen de 'donkere' Middeleeuwen en de geboorte van het moderne Europa tijdens de Renaissance was hem altijd al als zeer kunstmatig voorgekomen. In de oratie waarmee hij zijn leeropdracht aanvaardde, stelde Lewis voor om de “Grote Scheidslijn” te trekken aan het begin van de negentiende eeuw. Sindsdien heeft zich in het culturele en ook in het politieke leven een wending voltrokken die haar weerga in de geschiedenis niet kent.

„Oud-westers”
Tot het aanbreken van zeg maar het tijdperk van de Industriële Revolutie was de klassiek-christelijke cultuur in Europa dominant geweest. In deze „oud-westerse cultuur” aanbad de mens de godheid, waren alle instellingen en ideeën bekleed geweest met tekens en symbolen en had de mens zijn heil niet gezocht in de jacht op vooruitgang en vernieuwing, maar in voortzetting van het oude en beproefde. De ontkerstening van Europa was een belangrijk onderdeel van dit veranderingsproces. Dat proces heeft zijn definitieve beslag overigens nog niet gekregen, dacht Lewis.

Ook de politieke cultuur was in die periode veranderd, stelde Lewis vast. De huidige politieke orde wordt beheerst door de slogan “Regeren door reclame”. „In bij mijn weten alle voorgaande eeuwen hadden regeerders als voornaamste doel hun onderdanen rustig te houden, wijdverbreide opschudding te voorkomen of te doen bedaren, en de mensen zover te krijgen dat zij rustig hun diverse werkzaamheden bleven verrichten. En over het algemeen waren hun onderdanen het hiermee eens. Zij baden zelfs –in bewoordingen die vandaag merkwaardig ouderwets aandoen– om „een stil en gerust leven in alle godsvrucht en eerbaarheid”. Maar vandaag lijkt het organiseren van massale opwinding wel bijna het normale instrument van politieke macht. Wij leven in een tijd van appèls, acties en campagnes. Regeerders zijn een soort schoolmeesters geworden en vragen voortdurend om „enthousiasme”. En u ziet dat ik een licht archaïsme bega door van regeerders te spreken. Het moderne woord is leiders. De eisen die wij aan hen stellen zijn al evenzeer veranderd als hun eisen aan ons. Want van een regeerder verlang je rechtvaardigheid, onkreukbaarheid, ijver, mildheid misschien; maar van een leider zwier, initiatief, en –ik vermoed– dat wat de mensen charisma of persoonlijkheid noemen”.

Poppetjes
De juistheid van deze constatering is in de politieke arena vrijwel dagelijks tastbaar. Niet de inhoud van het beleid is daar in de eerste plaats aan de orde, maar de wijze waarop –met hoeveel enthousiasme en zwier– die boodschap aan de man wordt gebracht en vooral door wie. De politieke poppetjes zijn het belangrijkst geworden. Het politieke debat is niet langer een conflict tussen tegengestelde levensbeschouwingen maar tussen leiders, zoals dit voorjaar tussen de mastodonten Kok en Bolkestein. De tv is in Den Haag zo goed als alleenheerser geworden, omdat dit medium de 'beeldvorming' in grote mate bepaalt. De arrogantie van veel tv-journalisten is zo goed als onbegrensd.

Als een kamerlid eens geen zin heeft om een reactie te geven, houden zij hem minzaam voor: „Kom, kom, meneer, u weet toch wel dat wij in een televisiedemocratie leven?”. Recent nog is de politieke carrière van een kamerlid als mislukt afgedaan omdat zij nog nooit was geïnterviewd door Maartje van Wegen van het actualiteitenprogramma Nova.

Die toespitsing (of beter misschien, verarming) is het CDA noodlottig geworden. De Benjamin van de Tweede Kamer, de 24-jarige Camiel Eurlings, heeft daar in een interview met de Volkskrant verstandige dingen over gezegd. „Het is mijn eerste verkiezingscampagne geweest en wat mij opviel is dat het in zo'n campagne nauwelijks om de inhoud gaat. Dat vind ik jammer, want er is genoeg inhoud waarover écht gediscussieerd zou moeten worden. Het CDA-programma is geschreven voor de lange termijn, met een duidelijke keuze voor gezondheidszorg, veiligheid en onderwijs. De verzuiling heeft plaatsgemaakt voor vervlakking en mediacultuur. Vroeger stemde je op de partij van jouw zuil, en nu stem je misschien op een partij omdat je een bepaalde leider charmant of charismatisch vindt”.

Nu heeft het CDA ongetwijfeld een bijdrage aan die „vervlakking” geleverd door de stemmers te vragen Lubbers zijn karwei af te laten maken. De christen-democraten moeten het tegenwoordig met De Hoop Scheffer doen en die blijkt zich nauwelijks bewust van de veranderingen die zich hebben voltrokken.

Het gevolg van de dominante positie van de tv is immers ook een tenenkrommend simplisme. Alles moet tot eenvoudige sjablonen gereduceerd worden, anders gaat de kijker 'zappen'. Een partij die 'socialer' wil zijn maar ook op 'rechtse' thema's als veiligheid en het terugdringen van het aantal asielzoekers tamboert, brengt journalist en kijker dan ook geheid in hopeloze verwarring. Jammer dat De Hoop Scheffer op zulke momenten net niet slim genoeg is om tegen te werpen dat beide kanten wel eens een bijdrage aan de coherentie van de samenleving zouden kunnen leveren.

De wet
Maar er is nog een belangrijke omslag die zich in het moderne Europa heeft voltrokken. Die verandering heeft niet haar oorsprong in de politiek maar is er wel van grote invloed op. Het gaat dan om de teloorgang van wat Lewis de „natuurwet” noemde: het door God aan ieder mens geschonken licht in de rede waardoor hij kan onderscheiden tussen goed en kwaad. In die opvatting zijn goed en kwaad de verhoudingen tot een objectief systeem van waarden en normen.

Dat besef verliest steeds meer terrein, omdat de vaststelling van wat goed is en wat kwaad, in toenemende mate gezien wordt als de uitkomst van een discussie tussen mensen, c.q. politici. De grootste bedreiging van het moderne leven is dat de mens zich heeft losgemaakt van de wetten die voorheen algemene geldigheid bezaten en nu zijn eigen ethische stelsels creëert.

Wie in dit verband over een terugval in het heidendom klaagt, heeft er volgens Lewis nog niet veel van begrepen. Want ook de oude heidenen deelden in het oude systeem van normen en waarden. Een samenleving die afrekent met haar christelijke verleden, snijdt zich dubbel af van haar heidense verleden. Wie dat ontkent, zegt in feite dat een vrouw die van haar man scheidt, weer maagd wordt. Het geloof vervolmaakt de natuur, maar een verloren geloof perverteert de natuur. Door afscheid te nemen van het christelijk geloof verliest de moderne cultuur daarom niet alleen het bovennatuurlijke licht, maar ook het natuurlijke licht dat de heidenen eveneens bezaten. In een postchristelijke samenleving heerst het on- en tegennatuurlijke. Daar domineren ondeugden als perversie, decadentie en egoïstisch hedonisme.

Wat heeft dit nu met de politiek te maken? Heel veel, volgens Lewis. Als onze ethische keuzes niet het antwoord zijn op objectieve waarden en normen, dan zijn het slechts sentimenten of houdingen die geconditioneerd zijn door ons milieu. Wanneer die overtuiging veld wint, kan de gedachte postvatten dat mensen anders geconditioneerd moeten worden om te voorkomen dat zij keuzes maken die voorheen als goed golden, maar inmiddels gedateerd en achterhaald zijn. En dat laatste wordt natuurlijk bepaald door mensen die al langer afscheid van de „natuurwet” hebben genomen en in een positie verkeren waarin zij invloed kunnen uitoefenen om die teloorgang verder door te voeren: wetenschappers, eugenetici, psychologen, pedagogen en politici. Die laatsten gaan het dan als hun taak zien om de gewetens van de kiezers te vormen. Als zij 'nog' voor de doodstraf zijn, moet dat signaal genegeerd worden. Als zij nog niet zover zijn dat zij abortus, euthanasie en het homohuwelijk willen liberaliseren of legaliseren, moeten zij tot dat standpunt worden opgevoed. Politiek wordt tot propaganda.

De hier geschetste en gevreesde ontwikkeling is (nog) geen feit, maar een tendens, een dreiging, die tegelijkertijd al gedeeltelijk een feit is. Het Engelse woord voor regering is „government”, dat voor reclame „advertisement”. Het moderne politieke leven wordt volgens Lewis gedomineerd door 'govertisement'. Hij las geen kranten en vergiste zich wel eens in de naam van een president of koning, maar deze vaststelling lijkt in meer dan één opzicht beklemmend juist.