C. S. LEWIS, 1898-19989 november 1998

Noordelijke Augustinus als megafoon van God in moderne tijd

Apologie van Zijn liefde

Door dr. E. MacKay
Het christelijke denken is denken terwijl men op weg is – reflectieve pelgrimage. Juist omdat het christelijke denken reflectieve pelgrimage is, zijn theologische werken die werkelijk hout snijden niet alleen onderweg geschreven of geschetst, maar zijn zij in hun aard ook reisverslagen. Daarvan legt ook Lewis' autobiografie “Verrast door vreugde” getuigenis af.

Wie Paulus' brieven leest, leest scheepsjournalen. Wie de “Belijdenissen” van Augustinus ter hand neemt, leest de autobiografie van de pelgrim. Theologie, echte theologie is biografie, biografie van God die met de mens onderweg is. In de verzameling reisverslagen die mijn bibliotheek is, bevindt zich ook een itinerarium van Clive Staples Lewis, reiziger wiens reisbegin wij nu gedenken (29 november 1898) en volgen tot zijn laatste halteplaats in de tijd (22 november 1963). Het is “Surprised by Joy” (”Verrast door Vreugde”) uit 1955.Het beschrijft Lewis' levensweg van het atheïsme tot de ontmoeting met God. De vreugde die de atheïst Lewis verraste is het gelukzalig schouwen van God en van Gods „wijselose liefde”.

Eenmaal verrast door de vreugde van de liefde Gods, voelt Lewis zich geroepen om van deze ontmoeting verantwoording af te leggen voor zowel gelovigen als atheïsten. Lewis' levensweg en ontmoeting met God vormen in dit apologetisch spreken het hart. De apologie van zijn leven is een apologetiek van Zijn liefde. In dit licht is Lewis' apologetiek in tweeledige zin te zien als een biografische apologetiek. Zij omvat de biografie van Lewis' levensweg tot Gods vreugde én zij omvat de biografie van Gods liefde. Beide elementen tezamen belichten de contouren van Lewis' apologetiek.

Kruispunten
”Surprised by Joy” lijkt op de “Belijdenissen” van Augustinus. In beide boeken vormen ontmoetingen de kruispunten van de levensweg. Reeds in zijn kindertijd in het Ierse Belfast heeft Lewis een hoge ontvankelijkheid voor de ontmoeting. Tijdens zijn kostschooljaren ontmoet hij de muziek van Wagner, waarin het noordelijke en Keltische mythische landschap het paradijsverlangen in hem wakker schudden. Volstrekt gescheiden van dit poëtische landschap ontmoet hij in de figuur van zijn inspirerende leraar, William T. Kirkpatrick, het dorre land van de niets ontziende en streng logisch-analytische zoektocht naar de waarheid. Deze zoektocht had Kirkpatrick –spiegelbeeld van Lewis– van presbyterianisme tot atheïsme gebracht.

Net als Augustinus ontmoet Lewis steeds als hij in het woud dreigt te verdwalen een boek. Vooral het toevallig op een stationnetje gekochte “Phantastes” van de Schotse dominee en schrijver George MacDonald is voor hem zo'n bepalende ontmoeting. De symbolische en mythologische wereld wordt in dit boek verbonden met het christelijk geloof.

Na de Eerste Wereldoorlog kan hij in zijn denkweg niet anders dan uitgaan van een volstrekt duistere kosmische werkelijkheid, waar God, als Hij bestaat, volledig buiten staat. In zijn gedicht “Spirits in Bondage” (1919) ziet hij de enige vonk van licht te midden van de duisternis slechts in een louter geestelijke binnenwereld oplichten. Welk een parallel met Augustinus' ontdekking van het manicheïsme en de hoogst ernstige dualiteit van goed en kwaad!

In zijn speurtocht door dit landschap naar „de bloeiende rozentuin” ontmoet hij dan de grote rooms-katholieke denker en geleerde J. R. R. Tolkien, schrijver van “In de ban van de ring”. Het wordt een ontmoeting tot vriendschap. Op 19 september 1931 heeft Lewis met Tolkien en Hugo Dyson een gesprek waarin Tolkien verwoordt dat het mythische verlangen in klassiek-theologische zin moet worden verstaan als een vorm van het natuurlijk Godsverlangen. De christelijke 'mythe' (in zuiver positieve zin verstaan) is in dit licht de weg van God waarin door het leven en sterven heen de menselijke ziel getransformeerd wordt tot hoger heerlijkheid. Hier verbinden het landschap van de klassieke theologie en het mythologische landschap –zuidelijkheid en noordelijkheid– zich met elkaar. De ontmoeting met Tolkien heeft in dit licht iets van een beslissende herhaling van de ontmoeting met de boeken van George MacDonald.

Deze ontmoeting brengt Lewis op een keerpunt. Hij ontmoet hier ten laatste God Zelf en hij ontdekt dat het object van de Vreugde niet allereerst de rozentuin is, maar de Tuinman die haar schepper is. Sindsdien is Lewis' spreken en schrijven een verwoording van deze ontmoeting met God en de liefde van God. Zijn grote intuïtieve, mythologische inzicht brengt hij sinds 1931 tot synthese met zijn scherpe en analytische intellectuele vermogens. Bovenal lardeert hij beide met een begenadigd gevoel voor humor.

Allegorie van de Liefde
Lewis' apologie kenmerkt zich als een uitwerking van de overtuiging dat het christelijk geloof in strikte zin weliswaar niet bewijsbaar is, maar wel een grote mate van redelijkheid en consistentie heeft. De kern van het christelijke verstaan van de werkelijkheid vanuit God is de „agapè”, de liefde van God. Die liefde verbindt in feite het analytische of theologische met het intuïtieve of mythologische aspect binnen Lewis' apologetiek. Men treft geen strak systeem aan maar eerder een tussenvorm tussen mythe en vertoog: iets wat lijkt op de allegorie van de grot die door Plato is verwoord. Bij Lewis zou men, met behulp van de titel van een genoemde studie van hem, kunnen spreken van een apologetiek als allegorie van de liefde. Die allegorie zou men als volgt kunnen schetsen.

Er was een Tuinman die een tuin wilde scheppen. Voor Hij tot scheppen overging overwoog Hij wat de best mogelijke tuin zou zijn. Een tuin waarin alles gedetermineerd was en waarin perfecte kunstplanten stonden die elke kant op gingen staan die Hij wilde, was het minst riskant. Daar kon niets misgaan. Daar zou alles ook altijd hetzelfde blijven. Nu droeg de Tuinman het stempel van de liefde. Hij wilde lief kunnen hebben en Hij wilde bemind kunnen worden. Aangezien genetisch gedetermineerde of plastic planten beminnen geen beminnen is, zag Hij van dit eerste ontwerp af. Hij bedacht welk alternatief er was en Hij zag er in feite maar één, dat met Zijn aard overeen kwam. Die aard werd bepaald door liefde. Liefde vraagt om vrijheid van de wil tot beminnen of tot niet beminnen. Liefde vraagt om groei en om ontvouwing. Verandering impliceert echter ook de mogelijkheid tot verkeerde verandering. Het is niet noodzakelijk maar wel mogelijk dat het fout kan gaan. Dat is het risico dat inherent is aan dit ontwerp. De Tuinman besloot om toch dit risico te nemen. Liefhebben is riskant.

Riskante mogelijkheid
De Tuinman schiep voorts deze tuin. In het midden plaatste Hij twee bomen. De ene symboliseerde die riskante keuzemogelijkheid tot het niet of wel beminnen, die andere symboliseerde het uiteindelijke doel dat Hij in beide keuzegevallen met de tuin had. Nadat Hij de eenvoudigere levensvormen had geschapen, schiep Hij uit deze vormen de mens als bezield wezen. En toen ging het mis met de tuin. De mensheid verlaagde zich tot het vroegere niveau van het dierlijke. Zij sleurde de dieren en heel de natuur met zich mee in haar val.

De Tuinman kon evenwel vanuit Zijn liefde niet anders doen dan voortbouwen vanuit het uiteindelijke doel. De verwilderde tuin noemde Hij, onder verwijzing naar de “Brieven” van Keats „De Vallei van het maken van zielen”. Om de zielen in deze Vallei te 'maken' was echter oneindig veel meer nodig dan in een tuin waarin de mensen God bemind zouden hebben. Hij moest van onderop opnieuw beginnen om de tuin te modelleren en om de mensen weer hun menselijke gezicht terug te geven. „Ik zal niet rusten, tot ze weer een gelaat hebben waarin Ik hen als dragers van Mijn beeld weer ontmoeten kan en zij Mij beminnen”, dacht de Tuinman bij zichzelf. De weg door de vallei loopt weliswaar via de boom der kennis maar zij komt uiteindelijk toch uit bij de boom des levens. Dat is in ieder geval beter dan de tuin radicaal vernietigen.

In plaats van met geweld de tuin te vernietigen perkte Hij zijn almacht in en ging overeenkomstig Zijn liefde Zelf door de tuin, tot aan het groene hout van de boom des levens, tot herstel en voortgaande herschepping van de tuin en tot bloeiende volgroeiing en ontvouwing –een weg die niet dan door het sterven van het zaad in de aarde tot werkelijke voltooiing kon komen. De weg van lijden en pijn was inherent aan een tuin waarin het kwade woonde. Tevens was zij een middel tot groei. Ook in een goed gebleven tuin zou de pijn er, maar in andere en lichtere vorm, geweest zijn. Verandering en groei gaan nu eenmaal gepaard met pijn –en verandering en groei tot hoger heerlijkheid is wat de Tuinman in alle gevallen wil. „Voorbij de moeite, angst en pijn zal er een tuin van sterren zijn”. Maar in een vallei waarin het kwade woont, zijn pijn en lijden óók als pedagogie bedoeld, aansporing tot groei: In de aanvankelijke tuin was fluisteren voldoende aansporing tot groeien; in de “Vallei” had Hij hiertoe een megafoon nodig. En Hij ploegde voort tot de schemering inviel over het land.

Nieuwe ontmoeting
De kern van Lewis' apologetiek is het riskante karakter van de liefde, die Gods motief is om te scheppen en te herscheppen. Tussen schepping en herschepping ligt de levensweg, de biografie van ieder mens. Lewis' biografie is in dit licht deel van de biografie van Zijn liefde geworden. Sindsdien is Lewis zelf weer een moment van ontmoeting voor anderen. Op zijn unieke wijze is deze noordelijke Augustinus een van 'Gods megafonen' in de moderne tijd geworden. Het is voorstelbaar –en het is ook feitelijk vaststelbaar gebeurd– dat in een twintigste-eeuwse tuin in een hedendaags Cassiciacum een moderne zoeker terneerzit, en een stem ontmoet die vanachter een tuinmuur iets roept wat zij niet bedoelt, maar wat God wel bedoelt: „Tolle lege, tolle lege”. Neem en lees!

Mede n.a.v. “Verrast door Vreugde. Hoe mijn leven begon”, door C. S. Lewis, vertaald door Arend Smilde; uitg. Van Wijnen, Franeker, 1998; paperback; ISBN 90 5194 180 3; 224 blz.; 32,50.